Vooraf regelen
Welkom op de gezamenlijke website van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
Op deze website worden de mogelijkheden voor het toepassen van zand, grond en baggerspecie inzichtelijk gemaakt.
Voorafgaand aan graafwerkzaamheden moet vanwege het Arbeidsomstandighedenbesluit de veiligheidsklasse worden bepaald waaronder de werkzaamheden moeten plaatsvinden. De indicatieve veiligheidsklassenkaart voor de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard en Vlaardingen is te raadplegen bij de kaartenbak op deze website bij het tabblad .
Informatie over de indicatieve veiligheidsklassenkaart is hieronder te vinden onder de knop 'Informatie en voorwaarden gebruik veiligheidsklassenkaart'.
Informatie over of op een locatie grond of baggerspecie is toegepast (BBK-meldingen kaart) in de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis en Vlaardingen is te raadplegen bij de kaartenbak op deze website bij het tabblad .
Dit doet u door op de kaart te zoeken en de betreffende locatie aan te klikken of door middel van het zoeken op adres of postcode in de kaart.
De popup die verschijnt geeft relevante informatie over het geselecteerde perceel.
Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet meldt u bodemactiviteiten zoals graven in de bodem en het toepassen van grond of baggerspecie via het Omgevingsloket van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en niet meer via het landelijke Meldpunt bodemkwaliteit.
MELDEN via het omgevingsloket
Op deze website worden de mogelijkheden voor het toepassen van zand, grond en baggerspecie inzichtelijk gemaakt.
Voorafgaand aan graafwerkzaamheden moet vanwege het Arbeidsomstandighedenbesluit de veiligheidsklasse worden bepaald waaronder de werkzaamheden moeten plaatsvinden. De indicatieve veiligheidsklassenkaart voor de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard en Vlaardingen is te raadplegen bij de kaartenbak op deze website bij het tabblad .
Informatie over de indicatieve veiligheidsklassenkaart is hieronder te vinden onder de knop 'Informatie en voorwaarden gebruik veiligheidsklassenkaart'.
Informatie over of op een locatie grond of baggerspecie is toegepast (BBK-meldingen kaart) in de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis en Vlaardingen is te raadplegen bij de kaartenbak op deze website bij het tabblad .
Als u zand, grond of baggerspecie tijdelijk gaat opslaan of wilt hergebruiken/toepassen, denk dan altijd aan het volgende:
- Doe altijd naar verdenkingen op bodemverontreinigingen.
- Ga na of de toepassing/hergebruik van de grond nuttig is. Neem bij twijfel contact op met de .
- Als u twijfelt of onderzoek naar de kwaliteit van het zand, grond of baggerspecie uitgevoerd moet worden, of dat gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart, neem dan contact op met de met de .
- Laat een kwaliteitsonderzoek altijd uitvoeren door een erkend onderzoeksbureau.
- Het toepassen van grond moet voldoen aan het gemeentelijke grondstromenbeleid. De kwaliteit van de toe te passen grond en de ontvangende bodem op de toepassingslocatie moet bekend zijn. Dit moet worden aangetoond met een binnen het Besluit bodemkwaliteit erkend bewijsmiddel.
- Kijk of er nog speciale regels vanuit andere gelden. Bijvoorbeeld moet er voorafgaand aan de tijdelijke opslag, ontgraving of toepassing een omgevingsvergunning worden aangevraagd, of is er sprake van een zogenaamd beschermingsgebied (archeologie, natuur, aardkundige waarden).
- Meldt uiterlijk 1 week voor de start van de werkzaamheden het tijdelijk opslaan van gronden baggerspecie en het toepassen van de zand, grond of baggerspecie via het Omgevingsloket.
Neem altijd contact op met de waarin de toepassingslocaties is gelegen bij de volgende situaties:
- De transporteur kan geen transportgeleidebiljet overleggen.
- Er is geen bewijsmiddel aanwezig van de kwaliteit van het materiaal dat tijdelijk wordt opgeslagen of wordt toegepast of er is geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet aanwezig.
- Als bij uitvoering van grondverzet blijkt dat de grond mogelijk verontreinigd is met bijvoorbeeld minerale olie of als er asbestverdachte of andere bodemvreemde bijmengingen in de grond worden aangetroffen.
- U bent van plan grond toe te passen met repeterende vrachten, in omvangrijke toepassingen (bijvoorbeeld het dempen van sloten, ophogen van landerijen of het vullen van voormalige kelders).
Op deze website is momenteel de tab actief, daaronder staan andere tabs:
geeft inzicht in de mogelijkheden van grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart (zonder voorafgaand kwaliteitsonderzoek maar met uitgevoerd ) en toepassen van grond op basis van uitgevoerde partijkeuringen. Daarnaast wordt informatie over het grondstromenbeleid gegeven en wordt ingegaan op het gemeentelijk/regionaal grondstromenbeleid van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
GO
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Goeree-Overflakkee.
LA
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Lansingerland.
MV
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen.
NI
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Nissewaard.
RO
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijke grondstromenbeleid van de gemeente Rotterdam.
SCH
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Schiedam.
geeft alle kaartlagen (incl. legenda) weer die de gemeenten op deze website willen laten zien, en relevant zijn voor arbeidsomstandigheden bij graafwerkzaamheden en/of het grondverzet binnen de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De kaarten waar voor de naam van de kaart een 'oogje' staat vermeld, zijn zichtbaar op dat moment.
Door op het '+'je te klikken wordt de legenda van een kaart zichtbaar.
Door op het '-'tje te klikken wordt de legenda van een kaart niet meer zichtbaar.
Door rechts naast het '+'tje te klikken verschijnt het 'oogje', wordt de betreffende kaart zichtbaar in het scherm ernaast en wordt de legenda van de kaart zichtbaar.
hierop staan verschillende relevante weblinks.
hier staat relevante te downloaden informatie en formulieren van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen:
hierin staat de disclaimer. Ook zijn de verantwoordelijkheden beschreven die van toepassing zijn voor de initiatiefnemer bij het toepassen van grond en is ingegaan op de aansprakelijkheid bij het gebruik van de veiligheidsklassenkaarten, de kaart met de meldingen van grondtoepassingen en de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart bij het ontgraven en toepassen van grond.
geeft inzicht in de mogelijkheden van grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart (zonder voorafgaand kwaliteitsonderzoek maar met uitgevoerd ) en toepassen van grond op basis van uitgevoerde partijkeuringen. Daarnaast wordt informatie over het grondstromenbeleid gegeven en wordt ingegaan op het gemeentelijk/regionaal grondstromenbeleid van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
GO
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Goeree-Overflakkee.
LA
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Lansingerland.
MV
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen.
NI
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Nissewaard.
RO
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijke grondstromenbeleid van de gemeente Rotterdam.
SCH
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Schiedam.
geeft alle kaartlagen (incl. legenda) weer die de gemeenten op deze website willen laten zien, en relevant zijn voor arbeidsomstandigheden bij graafwerkzaamheden en/of het grondverzet binnen de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De kaarten waar voor de naam van de kaart een 'oogje' staat vermeld, zijn zichtbaar op dat moment.
Door op het '+'je te klikken wordt de legenda van een kaart zichtbaar.
Door op het '-'tje te klikken wordt de legenda van een kaart niet meer zichtbaar.
Door rechts naast het '+'tje te klikken verschijnt het 'oogje', wordt de betreffende kaart zichtbaar in het scherm ernaast en wordt de legenda van de kaart zichtbaar.
hierop staan verschillende relevante weblinks.
hier staat relevante te downloaden informatie en formulieren van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen:
- De bodemkwaliteitskaarten en bijbehorende nota's bodembeheer van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
- De GIS-bestanden (shapefiles) van de kaartbijlagen.
- Overzichten met statistische parameters van de bodemkwaliteitszones.
- Vragenformulieren historische informatie voor het grondverzet.
hierin staat de disclaimer. Ook zijn de verantwoordelijkheden beschreven die van toepassing zijn voor de initiatiefnemer bij het toepassen van grond en is ingegaan op de aansprakelijkheid bij het gebruik van de veiligheidsklassenkaarten, de kaart met de meldingen van grondtoepassingen en de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart bij het ontgraven en toepassen van grond.
- In het kaartbeeld ziet u standaard de basiskaart van Nederland, de ligging van de gemeenten, de ontgravingskaart bovenlaag (0-1 m-mv) van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen én de ligging van waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
- U kunt andere kaartlagen aanzetten door op het '-' voor de betreffende kaartnaam te klikken. De legenda klapt dan uit en de kaart wordt zichtbaar. Ook is het mogelijk om in plaats van de basiskaart de luchtfoto als ondergrond te gebruiken.
- Door het rondje op de blauwe lijn te verschuiven kunt u de kaart meer transparant maken of juist kiezen voor geen transparantie.
- Sommige items uit de legenda zijn pas zichtbaar bij ver inzoomen op de kaart (bijvoorbeeld bij wegen).
-
In de kaart zelf staan een viertal icoontjes.
Met
en
kunt u in- en uitzoomen op de kaart. Dit kunt u overigens ook doen door in de kaart met
de muis te scrollen.
Door op te klikken gaat u terug naar de basiskaart van deze website (ontgravingskaart bovenlaag en het oorspronkelijke zoomniveau). - Met gaat u alleen terug naar het oorspronkelijke zoomniveau. De kaartlaag die aan staat, blijft zichtbaar.
Dit doet u door op de kaart te zoeken en de betreffende locatie aan te klikken of door middel van het zoeken op adres of postcode in de kaart.
De popup die verschijnt geeft relevante informatie over het geselecteerde perceel.
Voor vragen over het grondstromenbeleid en het hergebruik van grond in de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis,
Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen kunt u contact opnemen met de
.
Voor meer informatie over deze site kunt u contact opnemen met
Voor meer informatie over deze site kunt u contact opnemen met
In een aantal gevallen wordt op deze website doorgelinkt naar een pdf-bestand. Als u deze niet kunt lezen, dan kunt u via
deze link een gratis adobe reader downloaden.
Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet meldt u bodemactiviteiten zoals graven in de bodem en het toepassen van grond of baggerspecie via het Omgevingsloket van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en niet meer via het landelijke Meldpunt bodemkwaliteit.
MELDEN via het omgevingsloket
Informatie
De CROW publicatie 400 is aangegeven dat een bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden om indicatief de veiligheidsklasse (Arbo) voor de graafwerkzaamheden vast te stellen. Voorwaarde is dat de graaflocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. De Veiligheidsklassenkaart is gebaseerd op de 90-percentielwaarden van de bodemkwaliteitszones.
Disclaimer voor het gebruik van de veiligheidsklassenkaart:
De CROW publicatie 400 is aangegeven dat een bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden om indicatief de veiligheidsklasse (Arbo) voor de graafwerkzaamheden vast te stellen. Voorwaarde is dat de graaflocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. De Veiligheidsklassenkaart is gebaseerd op de 90-percentielwaarden van de bodemkwaliteitszones.
Disclaimer voor het gebruik van de veiligheidsklassenkaart:
- De veiligheidsklassenkaart is met grote zorgvuldigheid gemaakt
- Deze kaart mag alleen worden gebruikt als uit een historisch onderzoek is gebleken dat de graaflocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart (zie par 6.1 van de nota bodembeheer)
(zie par 6.1 van de nota bodembeheer)
- De kaart doet een uitspraak over de veiligheidsklasse die op basis van de 90-percentielwaarde van de bodemkwaliteitszones verwacht wordt
- De kaart biedt geen harde garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De kwaliteit van een individuele partij grond kan afwijken
- De eindverantwoordelijkheid voor het gebruik van deze kaart ligt bij de gebruiker van deze kaart.
- Bij het aantreffen van asbesthoudende of -verdachte materialen of vreemde kleuren en geuren, moet het werk direct
worden gestaakt en contact worden opgenomen met de DCMR. Waarschijnlijk is dan aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.
- Bij het aantreffen van bodemvreemde materialen (onbewerkt hout, steenachtige materialen) gelden de toegestane gebiedsspecifieke
gewichtspercentages. Voor andere bodemvreemde materialen (bijvoorbeeld verduurzaamd hout, plastic, piepschuim, blik) geldt dat
slechts sprake mag zijn van een sporadische bijmenging (zie de nota bodembeheer).
Grondstromen beleid
Toepassen (gekeurde) grond
Uitgangspunten bij het toepassen van grond en baggerspecie zijn:- Er is sprake van een nuttig toepassing.
- Het toepassen van grond moet voldoen aan het gemeentelijke grondstromenbeleid. De kwaliteit van de toe te passen grond en de ontvangende bodem op de toepassingslocatie moet bekend zijn. Dit moet worden aangetoond met een binnen het Besluit bodemkwaliteit erkend bewijsmiddel.
- het toepassen van grond moet worden gemeld, tenzij sprake is van minder dan 50 kubieke meter schone grond, een particulier de grond toepast of dat een landbouwbedrijf grond toepast van binnen het eigen landbouwbedrijf en waarop vergelijkbare gewassen zijn geteeld.
De Nederlandse wet- en regelgeving is erop gericht grond en bagger zoveel mogelijk (weer) te hergebruiken. Werk-met-werk-maken.
Hierdoor vermindert de uitstoot aan fijnstof, CO2, NOx, wordt het minder druk op het wegennet, en besparen we op energie, (fossiel)
brandstofverbruik en de aankoop van primaire en secundaire grondstoffen.
Bij het toepassen en hergebruik van grond en bagger wordt getoetst op zowel de kwaliteit van de ontvangende bodem als de bodemfunctieklasse waarbij de strengste maatgevend is. Dit voorkomend dat de kwaliteit van de ontvangende bodem verslechterd en er geen risico's ontstaan voor het (toekomstige) bodemgebruik. De kwaliteit van de toe te passen grond en baggerspecie kan op verschillende wijzen worden aangetoond. Als een bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond wordt gebruikt mag dat alleen bij grondstromen tussen locaties die onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart. Dit geldt zowel voor de ontgravings- als de toepassingslocatie. Hiermee wordt voorkomen dat sterk verontreinigde grond wordt afgegraven en elders (ongewenst) wordt toegepast en/of dat een eventuele sterke grondverontreiniging illegaal wordt afgedekt. Een tweede basisprincipe is dat grond nuttig toegepast moet worden. Wordt de grond niet nuttig toegepast, dan wordt de grond als een afvalstof gezien. Dat geldt óók voor schone grond. In dat geval is toepassen niet toegestaan en moet alsnog een nuttige toepassing worden gevonden of moet de grond naar een erkend verwerker (bijvoorbeeld een grondbank) worden gebracht.
In de gemeente Goeree-Overflakkee is de bodemkwaliteitskaart gebaseerd op de landelijke regelgeving: de classificatie van de bodemkwaliteitszones zijn gebaseerd op de gemiddelden die worden getoetst aan de landelijke normen en er wordt onderscheid gemaakt in de kwaliteitsklassen 'Landbouw/natuur' (schone grond), 'Wonen' (zeer licht verontreinigde grond) en 'Industrie' (licht verontreinigde grond).
In de gemeenten Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen is de bodemkwaliteitskaart gebaseerd op lokale regelgeving: de classificatie van de bodemkwaliteitszones zijn gebaseerd op de 80-percentielwaarden[1] die worden getoetst aan lokale normen en er wordt onderscheid gemaakt in de kwaliteitsklassen 'Natuur' (schone grond), 'Landbouw' (uiterst licht verontreinigde grond grond), 'Wonen' (zeer licht verontreinigde grond) en 'Industrie' (licht verontreinigde grond).
Voor het interactieve deel van deze website is rekening gehouden met deze verschillen.
Bij het toepassen en hergebruik van grond en bagger wordt getoetst op zowel de kwaliteit van de ontvangende bodem als de bodemfunctieklasse waarbij de strengste maatgevend is. Dit voorkomend dat de kwaliteit van de ontvangende bodem verslechterd en er geen risico's ontstaan voor het (toekomstige) bodemgebruik. De kwaliteit van de toe te passen grond en baggerspecie kan op verschillende wijzen worden aangetoond. Als een bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond wordt gebruikt mag dat alleen bij grondstromen tussen locaties die onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart. Dit geldt zowel voor de ontgravings- als de toepassingslocatie. Hiermee wordt voorkomen dat sterk verontreinigde grond wordt afgegraven en elders (ongewenst) wordt toegepast en/of dat een eventuele sterke grondverontreiniging illegaal wordt afgedekt. Een tweede basisprincipe is dat grond nuttig toegepast moet worden. Wordt de grond niet nuttig toegepast, dan wordt de grond als een afvalstof gezien. Dat geldt óók voor schone grond. In dat geval is toepassen niet toegestaan en moet alsnog een nuttige toepassing worden gevonden of moet de grond naar een erkend verwerker (bijvoorbeeld een grondbank) worden gebracht.
In de gemeente Goeree-Overflakkee is de bodemkwaliteitskaart gebaseerd op de landelijke regelgeving: de classificatie van de bodemkwaliteitszones zijn gebaseerd op de gemiddelden die worden getoetst aan de landelijke normen en er wordt onderscheid gemaakt in de kwaliteitsklassen 'Landbouw/natuur' (schone grond), 'Wonen' (zeer licht verontreinigde grond) en 'Industrie' (licht verontreinigde grond).
In de gemeenten Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen is de bodemkwaliteitskaart gebaseerd op lokale regelgeving: de classificatie van de bodemkwaliteitszones zijn gebaseerd op de 80-percentielwaarden[1] die worden getoetst aan lokale normen en er wordt onderscheid gemaakt in de kwaliteitsklassen 'Natuur' (schone grond), 'Landbouw' (uiterst licht verontreinigde grond grond), 'Wonen' (zeer licht verontreinigde grond) en 'Industrie' (licht verontreinigde grond).
Voor het interactieve deel van deze website is rekening gehouden met deze verschillen.
1 80% van de meetgegevens voldoet aan deze waarde
Wilt u grond toepassen op basis van de bodemkwaliteitskaart (dus zonder partijkeuring maar met een
waaruit onder andere blijkt dat de ontgravings- en toepassingslocatie niet verdacht zijn voor bodemverontreiniging):
- Zoek op het adres of postcode in de kaart waar grond vrijkomt. De popup die verschijnt geeft informatie over het gebied waar de locatie toe behoort.
- Vervolgens klikt u op de ('Klik hier')-link. U krijgt een nieuw popup-venster te zien.
- U kiest één van de bodemlagen waar de grond wordt ontgraven.
- Daarna wordt in een ander internettabblad de toepassingsmogelijkheden van de (te) ontgraven grond in kaart aangegeven.
Als u grond van buiten één van de zeven gemeenten wilt toepassen dan moet u contact opnemen met de
.
Bij het toepassen van grond in de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen gelden de gemeentelijk vastgestelde toepassingseisen.
Voor het toepassen van grond in de gemeente Goeree-Overflakkee gelden de landelijke toepassingseisen. NB. PFAS-verbindingen moeten zijn onderzocht.
- Voor het bepalen van de toepassingsmogelijkheden van de partijgekeurde grond binnen de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen moet eerst de bepaald worden.
- Voor het bepalen van de toepassingsmogelijkheden van de partijgekeurde grond binnen de gemeente Goeree-Overflakkee kan uitgegaan worden van de resultaten van de partijkeuring.
- Daarna gaat u naar de kaartlagen en selecteert u de 'Toepassingskaart' van de betreffende bodemlaag waar de grond wordt toegepast.
- Zorg dat de andere kaartlagen uitstaan, zodat geen vlakken overlappen.
- Op basis van de indicatieve ontgravingsklasse kunt u voor de gemeenten bepalen waar u de grond kunt toepassen.
De afgelopen jaren is vast komen te staan dat in heel Nederland via bedrijfsmatige activiteiten en atmosferische depositie
-verbindingen
in de grond en het grondwater terecht zijn gekomen.
Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Het tijdelijk handelinkskader is geactualiseerd naar een handelingskader. In het handelingskader zijn de landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals toepassingsnormen in verschillende toepassingssituaties.
De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. Als geen gemeentelijke achtergrondwaarde voor PFAS-verbindingen zijn vastgesteld, moet de toe te passen grond en baggerspecie op of in de landbodem moet voldoen aan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen: 1,9 μg/kg ds voor PFOA (perfluoroctaansulfonzuur; gebruikt in blusschuim) en 1,4 μg/kg ds voor de rest van de PFAS-verbindingen. In waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden gelden strengere eisen (0,1 μg/kg ds of de door de gemeente vastgestelde gebiedskwaliteit).
De gemeente Rotterdam heeft heeft ook een bodemkwaliteitskaart voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie paragraaf 3.1 en de bijlagen 3 en 4 van de nota bodembeheer en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart Rotterdam en bodemkwaliteitskaart PFAS (zie paragraaf 3.1 en de bijlagen 3 en 4 van de nota bodembeheer kan tezamen met een vooronderzoek (NEN 5717 -in het geval van een waterbodem- dan wel NEN 5725 -bij een landbodem- of het volledig ingevulde Vragenformulier historische gegevens als bewijsmiddel dienen bij het toepassen van grond op het gemeentelijke grondgebied. Voorwaarde is dat er geen beter bewijsmiddel voorhanden is (een partijkeuring off bodemonderzoek NEN 5740 strategie onverdacht) én er geen aanwijzingen zijn dat de grond verontreinigd is.
De gemeente Lansingerland heeft de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie de bijlagen 3A en 4B van de nota bodembeheer) en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeenten Maassluis en Vlaardingen hebben de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie de bijlagen 3A en 4B van de nota bodembeheer) en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeente Nissewaard heeft in 2020 een tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie in de gemeente Nissewaard vastgesteld. De hierin gedefinieerde toepassingsnormen zijn vanwege de actualisate van het landelijke handelingskader achterhaald. In de gemeente Nissewaard gelden de volgende . De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeente Schiedam heeft een bodemkwaliteitskaart voor PFAS-verbindingen opgesteld. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeenten Goeree-Overflakkee en Rotterdam hebben (nog) geen bodemkwaliteitskaar voor PFAS-verbindingen, hier geldt het handelingskader.
Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Het tijdelijk handelinkskader is geactualiseerd naar een handelingskader. In het handelingskader zijn de landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals toepassingsnormen in verschillende toepassingssituaties.
De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. Als geen gemeentelijke achtergrondwaarde voor PFAS-verbindingen zijn vastgesteld, moet de toe te passen grond en baggerspecie op of in de landbodem moet voldoen aan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen: 1,9 μg/kg ds voor PFOA (perfluoroctaansulfonzuur; gebruikt in blusschuim) en 1,4 μg/kg ds voor de rest van de PFAS-verbindingen. In waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden gelden strengere eisen (0,1 μg/kg ds of de door de gemeente vastgestelde gebiedskwaliteit).
De gemeente Rotterdam heeft heeft ook een bodemkwaliteitskaart voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie paragraaf 3.1 en de bijlagen 3 en 4 van de nota bodembeheer en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart Rotterdam en bodemkwaliteitskaart PFAS (zie paragraaf 3.1 en de bijlagen 3 en 4 van de nota bodembeheer kan tezamen met een vooronderzoek (NEN 5717 -in het geval van een waterbodem- dan wel NEN 5725 -bij een landbodem- of het volledig ingevulde Vragenformulier historische gegevens als bewijsmiddel dienen bij het toepassen van grond op het gemeentelijke grondgebied. Voorwaarde is dat er geen beter bewijsmiddel voorhanden is (een partijkeuring off bodemonderzoek NEN 5740 strategie onverdacht) én er geen aanwijzingen zijn dat de grond verontreinigd is.
De gemeente Lansingerland heeft de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie de bijlagen 3A en 4B van de nota bodembeheer) en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeenten Maassluis en Vlaardingen hebben de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie de bijlagen 3A en 4B van de nota bodembeheer) en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeente Nissewaard heeft in 2020 een tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie in de gemeente Nissewaard vastgesteld. De hierin gedefinieerde toepassingsnormen zijn vanwege de actualisate van het landelijke handelingskader achterhaald. In de gemeente Nissewaard gelden de volgende . De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeente Schiedam heeft een bodemkwaliteitskaart voor PFAS-verbindingen opgesteld. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.
De gemeenten Goeree-Overflakkee en Rotterdam hebben (nog) geen bodemkwaliteitskaar voor PFAS-verbindingen, hier geldt het handelingskader.
Partijkeuringen en bodemonderzoeken moeten uitgevoerd worden door een
erkende bodemintermediair.
Voor partijkeuringen moet de bodemintermediair BRL SIKB 1000- of BRL SIKB 9335-erkend zijn, voor bodemonderzoeken BRL SIKB 2000-erkend.
De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 of en het BRL 1000 – protocol 1001 stellen
geen voorwaarden aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeente beschouwt de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn
daarom niet ‘onbeperkt houdbaar’. Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de DCMR (namens de gemeente) aannemelijk
maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
- of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;
- of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;
- qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;
- in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden.
De mogelijkheid bestaat dat op een locatie van ontgraving een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) of een specifiek onderzoek van de NEN 5740[1]
is uitgevoerd. Als het onderzoek of de partijkeuring voldoet aan de vereisten voor een bewijsmiddel uit het Besluit bodemwkaliteit en representatief
is voor de meest recente (terrein)situatie, dan moet dit onderzoek worden gebruikt als bewijsmiddel.
Zo’n onderzoek geeft een beter beeld van de grondkwaliteit dan de bodemkwaliteitskaart.
Het onderzoek is leidend boven de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart.
Als op de ontgravingslocatie al een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 is uitgevoerd maar geen specifieke onderzoeksstrategie (zie hierboven), bijvoorbeeld ter plaatse van een voor bodemverontreiniging verdachte locatie, geldt het volgende:
Binnen een bodemkwaliteitszone is altijd sprake van een variatie in aangetroffen gehalten. Ook op locatieniveau is vaak sprake van variatie in gehalten. De gemeente vindt het niet redelijk dat voor deze locaties, na het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN 5740, een aanvullende partijkeuring moet plaatsvinden. De gemeente staat het daarom toe dat, als het bodemonderzoek nog representatief is voor de meest recente (terrein)situatie én de gehalten van de stoffen voldoen aan de 80-percentielwaarde[2] van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4,kolom 80P van de betreffende nota bodembeheer), er geen aanvullende partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. De ontgravingskaart mag dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de elders toe te passen grond. Het bodemonderzoek wordt hierbij als aanvullend ‘bewijsmiddel’ gebruikt.
Als één van de parameters in het bodemonderzoek van de mengmonsters of individueel geanalyseerde monsters hoger is dan de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone, dan wordt de ontgraven grond als afwijkend gezien en moet een partijkeuring worden uitgevoerd om de bodemkwaliteit te bepalen.
Als één of meerdere gehalten de interventiewaarde overschrijdt, moet contact worden opgenomen met de . 1 Alleen van de volgende onderzoeksstrategieën kan gebruik worden gemaakt: TOETS-S, TOETS-S-GR en KEU-I-HE.
2 80% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.
Als op de ontgravingslocatie al een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 is uitgevoerd maar geen specifieke onderzoeksstrategie (zie hierboven), bijvoorbeeld ter plaatse van een voor bodemverontreiniging verdachte locatie, geldt het volgende:
Binnen een bodemkwaliteitszone is altijd sprake van een variatie in aangetroffen gehalten. Ook op locatieniveau is vaak sprake van variatie in gehalten. De gemeente vindt het niet redelijk dat voor deze locaties, na het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN 5740, een aanvullende partijkeuring moet plaatsvinden. De gemeente staat het daarom toe dat, als het bodemonderzoek nog representatief is voor de meest recente (terrein)situatie én de gehalten van de stoffen voldoen aan de 80-percentielwaarde[2] van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4,kolom 80P van de betreffende nota bodembeheer), er geen aanvullende partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. De ontgravingskaart mag dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de elders toe te passen grond. Het bodemonderzoek wordt hierbij als aanvullend ‘bewijsmiddel’ gebruikt.
Als één van de parameters in het bodemonderzoek van de mengmonsters of individueel geanalyseerde monsters hoger is dan de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone, dan wordt de ontgraven grond als afwijkend gezien en moet een partijkeuring worden uitgevoerd om de bodemkwaliteit te bepalen.
Als één of meerdere gehalten de interventiewaarde overschrijdt, moet contact worden opgenomen met de . 1 Alleen van de volgende onderzoeksstrategieën kan gebruik worden gemaakt: TOETS-S, TOETS-S-GR en KEU-I-HE.
2 80% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.
Uit een uitgevoerd onderzoek volgens de NEN 5740 of een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) kan blijken dat de kwaliteit van de
ontvangende bodem waarin de locatie is gelegen slechter of juist beter is dan de bodemkwaliteitsklasse zoals die voor de bodemkwaliteitszone
is vastgesteld. In die situatie geldt de toepassingseis zoals deze is weergegeven op de toepassingskaarten, ongeacht de vastgestelde
bodemkwaliteitsklasse en mogelijk gevolgen voor de toepassingseis.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving, in tegenstelling tot het
Activiteitenbesluit, geen nulsituatie-onderzoek meer verplicht. Het nulsituatie-onderzoek bij de start van een activiteit is geen milieubeschermende
maatregel, maar een grondslag voor een eindsituatie-onderzoek. Hiermee kan het bevoegd gezag toetsen of door de milieubelastende activiteit
verontreiniging heeft plaatsgevonden.
Als de gemeente heeft voorgeschreven dat een nulsituatie-onderzoek verplicht is, dan moet dit worden uitgevoerd.
Ook kan op vrijwillige basis een nulsituatie-onderzoek worden uitgevoerd, ter ondersteuning van het (later uit te voeren) eindsituatie-onderzoek.
Het eindsituatie-onderzoek is verplicht. Het eindsituatie-onderzoek hangt samen met de beëindiging van de activiteit. Per activiteit wordt aangegeven of bij beëindiging een eindsituatie-onderzoek nodig is.
Als er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd, wordt het eindonderzoek getoetst aan de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4, kolom 80P van de betreffende nota bodembeheer).
Voor activiteiten waarop de Europese Richtlijn industriële emissies het milieubeschermingsbeginsel van "Integrated Pollution Prevention and Control" (IPPC) van toepassing is, blijft volgens de Europese Richtlijn industriële emissies (art. 22) het nulsituatie-onderzoek wel verplicht. Het bevoegd gezag moet deze opnemen in de omgevingsvergunning.
De bodemkwaliteitskaart(en) zelf mag nooit in de plaats van een nul- of eindsituatie-onderzoek worden gebruikt.
Het eindsituatie-onderzoek is verplicht. Het eindsituatie-onderzoek hangt samen met de beëindiging van de activiteit. Per activiteit wordt aangegeven of bij beëindiging een eindsituatie-onderzoek nodig is.
Als er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd, wordt het eindonderzoek getoetst aan de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4, kolom 80P van de betreffende nota bodembeheer).
Voor activiteiten waarop de Europese Richtlijn industriële emissies het milieubeschermingsbeginsel van "Integrated Pollution Prevention and Control" (IPPC) van toepassing is, blijft volgens de Europese Richtlijn industriële emissies (art. 22) het nulsituatie-onderzoek wel verplicht. Het bevoegd gezag moet deze opnemen in de omgevingsvergunning.
De bodemkwaliteitskaart(en) zelf mag nooit in de plaats van een nul- of eindsituatie-onderzoek worden gebruikt.
De grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter diepte die elders nuttig wordt toegepast, moet voorafgaand aan de toepassing worden gekeurd.
Afhankelijk van de keuringsresultaten mag de grond worden toegepast.
Uitzondering op dit beleid vormen de graafwerkzaamheden bij tijdelijke uitname van grond bij ondergrondse infrastructuur en groenvoorzieningen: de zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
De gemeente Goeree-Overflakkee maakt een extra uitzondering op dit beleid voor de bodemkwaliteitszones 'B1/O1. Recente bebouwing en buitengebied'. Vrijkomende grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter onder de bodemkwaliteitszones 'B1/O1. Recente bebouwing en buitengebied' mag op dezelfde wijze beoordeeld mag worden als de bodemkwaliteitszone 'O1. Recente bebouwing en buitengebied' (1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte).
Voorwaarden om gebruik te maken van de uitzondering zijn:
Uitzondering op dit beleid vormen de graafwerkzaamheden bij tijdelijke uitname van grond bij ondergrondse infrastructuur en groenvoorzieningen: de zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
De gemeente Goeree-Overflakkee maakt een extra uitzondering op dit beleid voor de bodemkwaliteitszones 'B1/O1. Recente bebouwing en buitengebied'. Vrijkomende grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter onder de bodemkwaliteitszones 'B1/O1. Recente bebouwing en buitengebied' mag op dezelfde wijze beoordeeld mag worden als de bodemkwaliteitszone 'O1. Recente bebouwing en buitengebied' (1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte).
Voorwaarden om gebruik te maken van de uitzondering zijn:
- De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.
- De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.
- De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.
Gezien de ligging van het bodembeheergebied aan de Noordzee, het Haringvliet, het Grevelingenmeer, de Maasmond en het opkwellend brak grondwater,
is de vrijkomende grond rondom deze wateren (gemeenten Goeree-Overflakkee, Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen) die wordt toegepast
soms belast met zout, waaronder chloriden. De vrijkomende grond dieper dan 2 meter beneden het maaiveld en afkomstig uit gemeenten rondom deze
wateren moet vanwege opkwellend brak grondwater aanvullend op chloride worden onderzocht.
Chloriden komen van nature voor in de bodem, verspreiden zich makkelijk in de bodem en zijn nauwelijks giftig voor mens en dier. Te veel chloride in de bodem heeft nadelige invloeden op planten en gewassen (onder meer verminderde groei en sterfte van (delen van) de plant of gewas). Om de bodem ter plaatse van (toekomstige) gewasteelt te beschermen voor een te hoog gehalte aan chloride stelt de gemeente een vast voor verschillende bodemgebruikstypen.
Chloriden komen van nature voor in de bodem, verspreiden zich makkelijk in de bodem en zijn nauwelijks giftig voor mens en dier. Te veel chloride in de bodem heeft nadelige invloeden op planten en gewassen (onder meer verminderde groei en sterfte van (delen van) de plant of gewas). Om de bodem ter plaatse van (toekomstige) gewasteelt te beschermen voor een te hoog gehalte aan chloride stelt de gemeente een vast voor verschillende bodemgebruikstypen.
Hieronder staat informatie over het Besluit bodemkwaliteit dat van toepassing is voor tijdelijk opslag en
toepassen van grond en het toepassen en verspreiden van baggerspecie.
Voor het toepassen en verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam is voor de gemeenten het Waterschap het bevoegde gezag.
Hiervoor moet contact worden opgenomen met het Waterschap.
Voor de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen is dat het Hoogheemraadschap van Delfland.
Voor de gemeenten Goeree-Overflakkee en Nissewaard is dat het Waterschap Hollandse Delta.
Voor de gemeente Rotterdam zijn dat het Hoogheemraadschap van Delfland, het Waterschap Hollandse Delta of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Voor de gemeente Lansingerland zijn dat het Hoogheemraadschap van Delfland of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Voor alle gemeenten geldt dat de te verspreiden baggerspecie in het buitengebied moet voldoen aan 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor andere PFAS-verbindingen (zie handelingskader PFAS-houdende grond en baggerspecie).
Voor de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen is dat het Hoogheemraadschap van Delfland.
Voor de gemeenten Goeree-Overflakkee en Nissewaard is dat het Waterschap Hollandse Delta.
Voor de gemeente Rotterdam zijn dat het Hoogheemraadschap van Delfland, het Waterschap Hollandse Delta of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Voor de gemeente Lansingerland zijn dat het Hoogheemraadschap van Delfland of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Verspreiden baggerspecie op aangrenzend perceel
In de Waterwet en de Keur van waterschappen is geregeld dat de aangrenzende percelen van watergangen een ontvangstplicht hebben. Voorafgaand aan het verspreiden van de baggerspecie over het moet de kwaliteit van de baggerspecie worden getoetst. Bij de normstelling van deze toets wordt rekening gehouden met de milieueffecten van meerdere stoffen tegelijk. De Maximale Waarden voor het verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen zijn opgenomen in tabel 1 uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.Voor alle gemeenten geldt dat de te verspreiden baggerspecie in het buitengebied moet voldoen aan 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor andere PFAS-verbindingen (zie handelingskader PFAS-houdende grond en baggerspecie).
De initiatiefnemer van de grootschalige toepassing neemt in de planfase contact op met de
(voor de gemeenten Goeree-Overflakkee, Maassluis, Lansingerland, Nissewaard, Rotterdam en Vlaardingen kan hiervoor contact opgenomen worden met de
).
Per situatie worden de uitgangspunten voor grootschalige toepassingen in overleg tussen de initiatiefnemer en de betreffende gemeente vastgelegd.
De initiatiefnemer van de grootschalige toepassing moet aantonen dat de grond die wordt verwerkt in het lichaam van de grootschalige
bodemtoepassing maximaal de kwaliteitsklasse 'Industrie' (conform de generieke toetsingsnormen van de Regeling bodemkwaliteit) heeft.
Ook moet worden voldaan aan de emissietoetswaarden zodat wordt voorkomen dat er onaanvaardbare uitloging van stoffen naar de onderliggende bodemlaag kan plaatsvinden. Ten slotte moet worden aangetoond dat de grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd. De kwaliteit van de grond die in de leeflaag wordt toegepast moet voldoen aan de in deze nota bodembeheer geldende toepassingseisen (gebiedsspecifiek).
Toepassen PFAS-houdende grond
De toepassingseisen voor PFAS-houdende grond die wordt verwerkt in de kern van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingswaarden voor de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’, of een betere kwaliteit:
Voor de gemeenten Lansingerland, Maassluis en Vlaardingen gelden de toepassingeisen van de .
Voor de gemeente Nissewaard gelden de toepassingseisen van het .
Voor de gemeente Schiedam gelden de toepassingseisen van de .
Voor de gemeenten Goeree-Overflakkee en Lansingerland gelden de volgende toepassingseisen voor de bodemfuncties Wonen en Industrie:
Voor de gemeente Rotterdam gelden de volgende toepassingseisen voor de bodemfucties Wonen en Industrie:
Ook moet worden voldaan aan de emissietoetswaarden zodat wordt voorkomen dat er onaanvaardbare uitloging van stoffen naar de onderliggende bodemlaag kan plaatsvinden. Ten slotte moet worden aangetoond dat de grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd. De kwaliteit van de grond die in de leeflaag wordt toegepast moet voldoen aan de in deze nota bodembeheer geldende toepassingseisen (gebiedsspecifiek).
Toepassen PFAS-houdende grond
De toepassingseisen voor PFAS-houdende grond die wordt verwerkt in de kern van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingswaarden voor de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’, of een betere kwaliteit:
- PFOA: 7,0 μg/kg ds.
- Alle andere PFAS-verbindingen: 3,0 μg/kg ds.
Voor de gemeenten Lansingerland, Maassluis en Vlaardingen gelden de toepassingeisen van de .
Voor de gemeente Nissewaard gelden de toepassingseisen van het .
Voor de gemeente Schiedam gelden de toepassingseisen van de .
Voor de gemeenten Goeree-Overflakkee en Lansingerland gelden de volgende toepassingseisen voor de bodemfuncties Wonen en Industrie:
- PFOA: 7,0 μg/kg ds.
- Alle andere PFAS-verbindingen: 3,0 μg/kg ds.
- PFOA: 1,9 μg/kg ds.
- Alle andere PFAS-verbindingen: 1,4 μg/kg ds.
Voor de gemeente Rotterdam gelden de volgende toepassingseisen voor de bodemfucties Wonen en Industrie:
- PFOA en PFOS: 7,0 μg/kg ds.
- Alle andere PFAS-verbindingen: 3,0 μg/kg ds.
- PFOA: 1,9 μg/kg ds.
- PFOS: 1,6 μg/kg ds.
- Alle andere PFAS-verbindingen: 1,4 μg/kg ds.
'De CROW publicatie 400 ‘Werken in en met verontreinigde bodem', doet een handreiking aan opdrachtgevers en grondroerders
voor de invulling van zowel arbo- als milieuaspecten. Partijen zijn altijd verplicht om aan te sluiten bij de actuele
wet- en regelgeving op het gebied van arbo en milieu. De rode draad in de CROW publicatie 400 is het risico gestuurd
werken. Welke maatregelen er nodig zijn om te werken in en met (licht) verontreinigde grond, is afhankelijk van de
kans op, de mate van en het effect (het schadelijke vermogen) van blootstelling aan de grond. Het risico bepaalt welke
maatregelen getroffen moeten worden; bijvoorbeeld welke persoonlijke beschermingsmiddelen er tijdens de werkzaamheden gebruikt
moeten worden. Als geen risico's worden vastgesteld, geldt altijd de basishygiëne. De milieukundige van de grondroerder moet
hier verder invulling aan geven.
Voorafgaand aan de uitvoering moet een Veiligheidskundige de definitieve veiligheidsklasse vaststellen.
Bij tijdelijke uitname van grond op niet verdachte locaties én waar nog geen bodemonderzoek is uitgevoerd, kan conform de CROW 400 de veiligheidsklasse worden bepaald met behulp van de bodemkwaliteitskaart; op basis van minimaal de 80-percentielwaarde (of een hogere percentielwaarde) van de bodemkwaliteitszone(s) waarin de graafwerkzaamheden plaatsvinden. De gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard en Vlaardingen hebben deze kaarten al beschikbaar. Deze zijn te raadplegen onder het tabblad met de kaarten bij de kaarten Indicatieve veiligheidsklassenkaart bovenlaag (0-1 m-mv) en Indicatieve veiligheidsklassenkaart onderlaag (1-2 m-mv).
Voorafgaand aan de uitvoering moet een Veiligheidskundige de definitieve veiligheidsklasse vaststellen.
Bij tijdelijke uitname van grond op niet verdachte locaties én waar nog geen bodemonderzoek is uitgevoerd, kan conform de CROW 400 de veiligheidsklasse worden bepaald met behulp van de bodemkwaliteitskaart; op basis van minimaal de 80-percentielwaarde (of een hogere percentielwaarde) van de bodemkwaliteitszone(s) waarin de graafwerkzaamheden plaatsvinden. De gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard en Vlaardingen hebben deze kaarten al beschikbaar. Deze zijn te raadplegen onder het tabblad met de kaarten bij de kaarten Indicatieve veiligheidsklassenkaart bovenlaag (0-1 m-mv) en Indicatieve veiligheidsklassenkaart onderlaag (1-2 m-mv).
In artikel 5 van het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd dat het toepassen van grond en baggerspecie 'functioneel'
en 'nuttig' is. Grond of baggerspecie mogen alleen worden benut voor maatschappelijk noodzakelijke toepassingen waarbij
de toe te passen hoeveelheden begrensd zijn tot hoeveelheden die daadwerkelijk nodig zijn voor deze toepassingen.
Partijen grond en baggerspecie mogen binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit alleen worden toegepast als sprake
is van zo'n voorziene toepassing, waaraan een ruimtelijk besluit ten grondslag ligt. Is dit niet het geval, dan wordt de
toepassing gezien als het zich ontdoen van afvalstoffen en gelden op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen
strengere regels. In artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit zijn de
nuttige toepassingen
opgesomd die we nodig achten
om het land in te richten. Bijvoorbeeld een geluidswal mag onder regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit pas worden
aangelegd, als vergunningen en toestemmingen zijn verkregen en op basis van akoestisch onderzoek ook een geluidswal
moet wordt gerealiseerd om de achterliggende woonwijk te beschermen. In de geluidswal mag vervolgens niet meer materiaal
worden toegepast dan nodig is voor de toepassing. Een geluidswal mag dus niet hoger worden gerealiseerd dan nodig is om
het geluid te weren.
Omgevingswet
Toepassen van grond of baggerspecie is alleen toegestaan in een functionele toepassing. Dit kunnen zowel functionele toepassingen zijn in een werk of functionele toepassingen die geen werk zijn. Deze functionele toepassingen staan respectievelijk in het tweede en derde lid van artikel 4.1269 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is een limitatieve opsomming. Het toepassen van grond of baggerspecie betreft niet alleen de aanleg van de functionele toepassing maar ook de instandhouding, het herstel, de verandering en de uitbreiding daarvan.
Omgevingswet
Toepassen van grond of baggerspecie is alleen toegestaan in een functionele toepassing. Dit kunnen zowel functionele toepassingen zijn in een werk of functionele toepassingen die geen werk zijn. Deze functionele toepassingen staan respectievelijk in het tweede en derde lid van artikel 4.1269 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is een limitatieve opsomming. Het toepassen van grond of baggerspecie betreft niet alleen de aanleg van de functionele toepassing maar ook de instandhouding, het herstel, de verandering en de uitbreiding daarvan.
Bij het toepassen van grond speelt naast de chemische kwaliteit van de grond ook de verspreiding van zogenaamde invasieve
exoten (flora) een steeds belangrijkere rol (bijvoorbeeld de Aziatische duizendknoop, de reuzenberenklauw, de akker(melk)distel,
het Jacobskruiskruid, het Groot hoefblaf of de knolcyperus).
Voorafgaand aan en bij graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond moet aandacht besteed worden aan het (eventueel) voor komen van invasieve exoten (flora). Dit kan bijvoorbeeld door tijdens de terreininspectie voorafgaand aan het grondverzet hier aandacht aan te besteden. Er is een landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen opgesteld waar is ingegaan op het herkennen van de duizendknoop, het voorkomen van verspreiding en het omgaan met de duizendknoop in diverse situaties. Ook bestaat er voor (graaf)werkzaamheden een beslisboom.
Als een invasieve exoot (flora) aanwezig is ter plaatse van graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond, moet dit worden gemeld bij de provincie (Contact Centrum, 070-4416622 of zuidholland@pzh.nl. Vermeld de straat en huisnummer of het dichtstbijzijnde hectometerpaaltje). Er kunnen mogelijk aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Als een invasieve exoot (flora) in de toe te passen grond aanwezig is, of mogelijk aanwezig kan zijn, is het niet toegestaan de grond te hergebruiken/toe te passen. De planten, met bijmenging van een kleine hoeveelheid grond, moeten op een gepaste wijze, waardoor geen verwaaiing van plantresten en grond kan plaatsvinden, worden getransporteerd naar een erkende verwerker van invasieve exoten. Een lijst van dit soort verwerkers is opgenomen op de website van Branche Vereniging Organische Reststoffen. Als het vrijkomende materiaal overwegend grond is, met een kleine bijmenging van plantresten, dan moet de grond op een gepaste wijze, zonder dat verwaaiing kan optreden, worden getransporteerd naar een thermisch reiniger. Een lijst van thermisch reinigers is opgenomen op de website van Bodem+.
Bij grondverzet kan ook nog andere wetgeving van toepassing zijn.
Voorafgaand aan en bij graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond moet aandacht besteed worden aan het (eventueel) voor komen van invasieve exoten (flora). Dit kan bijvoorbeeld door tijdens de terreininspectie voorafgaand aan het grondverzet hier aandacht aan te besteden. Er is een landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen opgesteld waar is ingegaan op het herkennen van de duizendknoop, het voorkomen van verspreiding en het omgaan met de duizendknoop in diverse situaties. Ook bestaat er voor (graaf)werkzaamheden een beslisboom.
Als een invasieve exoot (flora) aanwezig is ter plaatse van graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond, moet dit worden gemeld bij de provincie (Contact Centrum, 070-4416622 of zuidholland@pzh.nl. Vermeld de straat en huisnummer of het dichtstbijzijnde hectometerpaaltje). Er kunnen mogelijk aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Als een invasieve exoot (flora) in de toe te passen grond aanwezig is, of mogelijk aanwezig kan zijn, is het niet toegestaan de grond te hergebruiken/toe te passen. De planten, met bijmenging van een kleine hoeveelheid grond, moeten op een gepaste wijze, waardoor geen verwaaiing van plantresten en grond kan plaatsvinden, worden getransporteerd naar een erkende verwerker van invasieve exoten. Een lijst van dit soort verwerkers is opgenomen op de website van Branche Vereniging Organische Reststoffen. Als het vrijkomende materiaal overwegend grond is, met een kleine bijmenging van plantresten, dan moet de grond op een gepaste wijze, zonder dat verwaaiing kan optreden, worden getransporteerd naar een thermisch reiniger. Een lijst van thermisch reinigers is opgenomen op de website van Bodem+.
Vanuit overig wet- en regelgeving kunnen bij grondverzet (-tijdelijk- opslag of het ontgraven en toepassen van grond) aanvullende voorwaarden worden gesteld.
Hierbij moet worden gedacht aan:
- Wet ruimtelijke ordening (Wro), wordt op termijn vervangen door de Omgevingswet. Een omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van een werk (vroeger: aanlegvergunning) in het kader van het bestemmingsplan.
- Ontgrondingenwet, wordt op termijn vervangen door de Omgevingswet. De ontgrondingenwet en -verordening reguleren de winning van oppervlaktedelfstoffen als zand, klei en grind voor de bouwproductie.
- Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), wordt op termijn vervangen door de Omgevingswet. Vergunning (activiteit milieu) voor bijvoorbeeld de opslag van grond.
- Waterwet. In de Waterwet wordt het beheer van oppervlaktewater en het grondwater geregeld. De saneringsregeling voor waterbodems is ook in deze wetgeving opgenomen. De Waterwet verbetert de samenhang tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeleid. Bij het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater of het hergebruik van baggerspecie op de landbodem moet rekening worden gehouden met de Waterwet.
- Woningwet, wordt op termijn grotendeels vervangen door de Omgevingswet. In deze wet wordt het bouwen op verontreinigde bodem (grond en grondwater) getoetst of geregeld.
- Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Bij het toepassen van compost of zwarte grond zijn (aanvullende) kwaliteitseisen gesteld.
- Monumentenwet, wordt op termijn grotendeels vervangen door de Omgevingswet. In deze wet is het verdrag van Malta opgenomen. Bij grondverzet moet rekening worden gehouden met archeologische waarden. Op kaart moet de gemeente een overzicht geven van bekende archeologische vindplaatsen. Bij grondverzet moeten andere bronnen zoals bijvoorbeeld de stadsarcheoloog te worden geraadpleegd.
- Wet natuurbescherming, enkele bepalingen gaan op termijn over naar de Omgevingswet. Deze wet vereist dat in planvorming rekening wordt gehouden met de aanwezige flora en fauna. Voor een groot aantal expliciet beschermde soorten is bepaald welke handelingen niet zijn toegestaan. Daarnaast is in de wet een algemene zorgplicht opgenomen, die aangeeft dat de negatieve gevolgen van ieders handelen op de aanwezige (beschermde) flora en fauna voorkomen of zo veel mogelijk beperkt moet worden.
- Wet Informatie uitwisseling ondergrondse netten en netwerken (WIBON). Doel van de WIBON is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (zoals bijvoorbeeld: water-, elektriciteit-, gas- en telecomleidingen) te voorkomen. Bij machinale graafwerkzaamheden is een KLIC-melding verplicht.
- Arbeidsomstandighedenbesluit. De regels voor het werken in verontreinigde grond liggen vast in de Arbowetgeving. Met name in het Arbobesluit zijn regels opgenomen die werken met gevaarlijke stoffen veilig moeten houden. In het Arbobesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 wordt aangegeven welke verantwoordelijkheden opdrachtgevers, ontwerpende partijen en werkgevers hebben ten aanzien van veilig en gezond werken.
Bij het transport van grond over de weg moet een transportgeleidebiljet aanwezig zijn. Bij het transport van grond naar een
nuttige toepassing
moet een kwaliteitsverklaring beschikbaar zijn. Alternatief is dat op het transportgeleidebiljet het referentienummer is vermeld dat via het DSO
aan de melding van de functionele toepassing is gekoppeld. Bij transport van grond naar een erkend verwerker
(bijvoorbeeld een reiniger, stortplaats of depot voor het opslaan van verontreinigde grond) moet een afvalstroomnummer op het transportgeleidebiljet
worden vermeld. Deze wordt afgegeven door een
erkend verwerker
(stortplaats
of
reinigers, baggerspecieverwerkers en immobiliseerders).
Grond die afkomstig is van buiten de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen moet altijd zijn gekeurd.
Deze toe te passen moet voldoen aan de toepassingseisen conform het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit.
Uitzondering hierop is het toepassen van grond ter plaatse van moes- en volkstuinen (>200m²), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen.
Grond die daar wordt toegepast moet altijd voldoen aan de kwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur' (gemeente Goeree-Overflakkee), of de kwaliteitsklasse 'Natuur' (Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Schiedam en Vlaardingen), of de kwaliteitsklasse 'Landbouw' (Rotterdam).
Als onderzoeksresultaten van grond niet zijn getoetst voor het hergebruik van grond, dan kunt u deze zelf indicatief bepalen:
voor de toetsingsmodule met indicatieve toetsing aan de normen die de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen hanteren.
of
voor de toetsingsmodule met indicatieve toetsing aan de normen die de gemeente Goeree-Overflakkee hanteert.
voor de toetsingsmodule met indicatieve toetsing aan de normen die de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen hanteren.
of
voor de toetsingsmodule met indicatieve toetsing aan de normen die de gemeente Goeree-Overflakkee hanteert.
Momenteel de tab actief. In de zes tabs hier direct onder wordt het gemeentelijk/regionaal bodembeleid toegelicht.
GO
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Goeree-Overflakkee.
LA
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Lansingerland.
MV
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen.
NI
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Nissewaard.
RO
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijke grondstromenbeleid van de gemeente Rotterdam.
SCH
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Schiedam.
Gemeente Goeree-Overflakkee
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Goeree-Overflakkee
Voor de gemeente Goeree-Overflakkee is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte chemische bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. De bodemkwaliteitskaart is nog niet voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
De bodemkwaliteitskaart is nog niet voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
Voor de gemeente Goeree-Overflakkee is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte chemische bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. De bodemkwaliteitskaart is nog niet voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
De bodemkwaliteitskaart is nog niet voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
Om de mogelijkheden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld.
Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.3 van de
nota bodembeheer).
LET OP!: De LMW gelden niet voor de grond van buiten de gemeente.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
De vastgestelde LMW in de gemeente Goeree-Overflakkee zijn:
LET OP!: De LMW gelden niet voor de grond van buiten de gemeente.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
De vastgestelde LMW in de gemeente Goeree-Overflakkee zijn:
- LMW ter plaatse van relatief schone percelen met de (toekomstige) bodemfunctie 'Wonen' of 'Industrie' in de bodemkwaliteitszones 'B1. Recente bebouwing en buitengebied' en 'B5. Inpoldering 1850-1940' (bodemlaag 0-0,5 m-mv; zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
- LMW ter plaatse van de bodemkwaliteitszone 'B6/O6. Inpoldering na 1953' (uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart; bodemlaag 0-2 m-mv; zie par. 4.3.3 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur'.
- LMW ter plaatse van de bodemkwaliteitszones 'B4/O4. Bedrijfsterrein Havens van Stellendam' (bodemlaag 0-2 m-mv; zie par. 4.3.4 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
- LMW toepassen grond op moes-/volkstuin(complex)en (> 200 m2), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen (zie par. 4.3.5 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur' en moet worden aangetoond met een partijkeuring. Deze locatie zijn niet op kaart aangegeven. Hier wordt op perceelniveau invulling aan gegeven.
- LMW toepassen grond ter plaatse van aangewezen onverharde bermen van rijks- en provinciale wegen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' (bodemlaag 0-2 m-mv; zie par. 4.3.6 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de
concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het
gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente
worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek. Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering). Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
- Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
- Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek. Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering). Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
Binnen het grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).
- De bijmenging bevat niet meer dan 20 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en organische materialen/meststoffen
en bij zorgvuldig ontgraven niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd (onnodig bodemvreemd materiaal
zoals bijvoorbeeld stukken rioolbuis, trottoirbanden of stoeptegels):
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, schelpen, natuur- of breuksteen.
- Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, onbewerkt hout.
- De bijmenging bevat niet meer dan 2 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en niet-organische materialen/meststoffen,
dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of
baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal):
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals koolassen, sintels of slakken.
- Andere bodemvreemde materialen zoals huishoudelijk/industrieel afval, ijzer, asfalt, verf, potscherven, keramische tegels.
- Kunstmatige meststoffen en restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
- De bijmenging bevat niet meer dan 2 volumeprocent aan lichte bijmengingen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals plastic, piepschuim, blik e.d.) zodat sprake is van een sporadische bijmenging.
- Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet-asbestverdacht.
- Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).
De samenstelling van de grond ter plaatse van de Kop van Goeree is anders dan het overige deel van het eiland.
De Kop van Goeree bestaat uit zandgrond terwijl het overige deel van de gemeente uit zandige of siltige kleigrond bestaat.
Ter plaatse van de Kop van Goeree mag alleen maar zandgrond uit de Kop van Goeree worden toegepast.
In het duingebied mag alleen duinzand uit de Kop van Goeree worden toegepast. Civiele en infrastructurele werken zijn hiervan uitgezonderd. Reden hiervoor is het behoud van de aanwezige natuurwaarden.
Verder vormt een gedeelte van de duinenrij de primaire waterkering waardoor bij het ontgraven en toepassen van grond in dit gedeelte van de duinenrij een Watervergunning van het Waterschap Hollandse Delta vereist is.
In het duingebied mag alleen duinzand uit de Kop van Goeree worden toegepast. Civiele en infrastructurele werken zijn hiervan uitgezonderd. Reden hiervoor is het behoud van de aanwezige natuurwaarden.
Verder vormt een gedeelte van de duinenrij de primaire waterkering waardoor bij het ontgraven en toepassen van grond in dit gedeelte van de duinenrij een Watervergunning van het Waterschap Hollandse Delta vereist is.
Het toepassen van grond van een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring.
Een partijkeuring op de grond van een tijdelijke opslag is niet noodzakelijk, de bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel
voor de chemische kwaliteit van de grond gebruikt worden, als wordt aangetoond dat de grond:
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).
- afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de vragenlijst met historische gegevens); én
- afkomstig is uit een zone van het beheergebied van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen; én
- niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
- de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
- de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, én
- de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).
Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .
De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .
De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen.
Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het gemeld via het Omgevingsloket, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het gemeld via het Omgevingsloket, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
Bij ondergrondse infrastructuur en bij groenvoorzieningen op onverdachte locaties, blijkend uit een
,
hoeven de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte)
niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
Voorwaarden om gebruik te maken van de uitzondering zijn:
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
Voorwaarden om gebruik te maken van de uitzondering zijn:
- De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.
- De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.
- De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied,
is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen.
In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de DCMR.
Het grondstromenplan moet worden gemeld via het
Omgevingsloket.
Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct aan de
worden gemeld.
Als grond wordt getransporteerd met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond,
dan moet op het transportgeleidebiljet het meldingsnummer van het landelijke meldpunt bodemkwaliteit vermeld worden.
Als geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet is geregistreerd moet een kwaliteitsverklaring aanwezig zijn die in het Besluit bodemkwaliteit is erkend.
Gemeente Lansingerland
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Lansingerland
Voor de gemeente Lansingerland is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Voor de gemeente Lansingerland is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Om de mogelijkheden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld.
Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.4 van van de
nota bodembeheer).
LET OP!: De LMW gelden niet voor de grond van buiten de gemeente.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
De vastgestelde LMW in de gemeente Lansingerland zijn:
LET OP!: De LMW gelden niet voor de grond van buiten de gemeente.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
De vastgestelde LMW in de gemeente Lansingerland zijn:
- LMW toepassen grond op moes-/volkstuin(complex)en (> 200 m2), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen (zie par. 4.4.2 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur' en moet worden aangetoond met een partijkeuring. Deze locaties zijn niet op kaart aangegeven. Hier wordt op perceelniveau invulling aan gegeven.
- LMW toepassen grond ter plaatse van aangewezen onverharde (spoor)bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.3 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
- LMW (toekomstige) bedrijvenparken 'Oudeland', 'Oudeland-West' en 'Prisma' bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.4 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
- LMW (toekomstige) woonwijken van Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, en Bleiswijk bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.5 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de
concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het
gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente
worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek. Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering). Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
- Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
- Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek. Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering). Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
Binnen het grondgebied van de gemeente Lansingerland is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).
- De bijmenging bevat niet meer dan 20 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en organische materialen/meststoffen
en bij zorgvuldig ontgraven niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd (onnodig bodemvreemd materiaal
zoals bijvoorbeeld stukken rioolbuis, trottoirbanden of stoeptegels):
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, schelpen, natuur- of breuksteen.
- Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, onbewerkt hout.
- De bijmenging bevat niet meer dan 2 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en niet-organische materialen/meststoffen,
dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of
baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal):
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals koolassen, sintels of slakken.
- Andere bodemvreemde materialen zoals huishoudelijk/industrieel afval, ijzer, asfalt, verf, potscherven, keramische tegels.
- Kunstmatige meststoffen en restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
- De bijmenging bevat niet meer dan 2 volumeprocent aan lichte bijmengingen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals plastic, piepschuim, blik e.d.) zodat sprake is van een sporadische bijmenging.
- Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet-asbestverdacht.
- Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).
Het toepassen van grond van een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring.
Een partijkeuring op de grond van een tijdelijke opslag is niet noodzakelijk, de bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel
voor de chemische kwaliteit van de grond gebruikt worden, als wordt aangetoond dat de grond:
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).
- afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de vragenlijst met historische gegevens); én
- afkomstig is uit een zone van het beheergebied van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen; én
- niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
- de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
- de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, én
- de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).
Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .
De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .
De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen.
Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het Omgevingsloket, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het Omgevingsloket, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
Bij ondergrondse infrastructuur en bij groenvoorzieningen op onverdachte locaties, blijkend uit een
, hoeven de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld
tot en met 1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte) niet gescheiden te worden ontgraven.
De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
De zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
De zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied,
is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen.
In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de DCMR.
Het grondstromenplan moet worden gemeld via het
Omgevingsloket.
Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct aan de
worden gemeld.
Als grond wordt getransporteerd met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond,
dan moet op het transportgeleidebiljet het meldingsnummer van het landelijke meldpunt bodemkwaliteit vermeld worden.
Als geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet is geregistreerd moet een kwaliteitsverklaring aanwezig zijn die in het Besluit bodemkwaliteit is erkend.
Gemeenten Maassluis en Vlaardingen
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen
Voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer vastgesteld.
De gezamenlijke bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeenten de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeenten.
De gemeenten Maassluis en Vlaardingen maken gebruik van maatwerkregels (vroeger aangeduid als gebiedsspecifiek beleid). Deze maatwerkregels gelden bij grondverzet binnen de gemeenten Maassluis en Vlaardingen. Maar ook als grond uit de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Nissewaard, Rotterdam en Schiedam in de gemeenten Maassluis of Vlaardingen wordt toegepast.
Grond uit andere dan de voornoemde gemeenten die in de gemeente Maassluis of Vlaardingen wordt toegepast, moet voldoen aan de algemene regels van de Omgevingswet (vroeger aangeduid als generiek beleid). Dit geldt ook voor grond uit de gemeente Maassluis of Vlaardingen die buiten de gemeenten Lansingerland, Nissewaard, Rotterdam en Schiedam wordt toegepast.
De ontgravingskaarten en toepassingskaarten op basis van de algemene regels van de Omgevingswet (het voormalige generieke beleid) zijn voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen te raadplegen via het tabblad Downloads .
Voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer vastgesteld.
De gezamenlijke bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeenten de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeenten.
De gemeenten Maassluis en Vlaardingen maken gebruik van maatwerkregels (vroeger aangeduid als gebiedsspecifiek beleid). Deze maatwerkregels gelden bij grondverzet binnen de gemeenten Maassluis en Vlaardingen. Maar ook als grond uit de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Nissewaard, Rotterdam en Schiedam in de gemeenten Maassluis of Vlaardingen wordt toegepast.
Grond uit andere dan de voornoemde gemeenten die in de gemeente Maassluis of Vlaardingen wordt toegepast, moet voldoen aan de algemene regels van de Omgevingswet (vroeger aangeduid als generiek beleid). Dit geldt ook voor grond uit de gemeente Maassluis of Vlaardingen die buiten de gemeenten Lansingerland, Nissewaard, Rotterdam en Schiedam wordt toegepast.
De ontgravingskaarten en toepassingskaarten op basis van de algemene regels van de Omgevingswet (het voormalige generieke beleid) zijn voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen te raadplegen via het tabblad Downloads .
Om de mogelijkheden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn
zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.4 van de
nota bodembeheer).
De LMW gelden niet voor de grond van buiten het beheergebied.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
De vastgestelde LMW in de gemeenten Maassluis en Vlaardingen zijn:
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
De vastgestelde LMW in de gemeenten Maassluis en Vlaardingen zijn:
- LMW toepassen grond op moes-/volkstuin(complex)en (>200 m2), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen (zie par. 4.4.2 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur' en moet worden aangetoond met een partijkeuring. Deze locatie zijn niet op kaart aangegeven. Hier wordt op perceelniveau invulling aan gegeven.
- LMW bodemkwaliteitszone '2e Ring' bodemlaag 0-2 m-mv (gemeente Vlaardingen; zie par. 4.4.3 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
- LMW bodemkwaliteitszone 'Vergulde Hand West' bodemlaag 0-2 m-mv (gemeente Vlaardingen; zie par. 4.4.4 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
- LMW bodemkwaliteitszone 'Broekpolder' bodemlaag 0-2 m-mv (gemeente Vlaardingen; zie par. 4.4.5 van
de nota bodembeheer) is vastgesteld op de
kwaliteitsklasse 'Industrie', 'Wonen' of 'Natuur' (zie de toepassingseisen in de kaartbijlage 4). De gemeente stelt hierbij de volgende voorwaarden:
- Er moet gemotiveerd worden welke kwaliteitsklasse grond wordt toegepast als deze niet voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
- De werkzaamheden worden vastgelegd in een saneringsplan of in een plan van aanpak binnen een raamsaneringsplan.
- Aangetoond moet worden dat voor het saneringsplan een beschikking is genomen in het kader van de wet bodembescherming.
- In het saneringsplan moet zijn opgenomen dat een grondstromenplan wordt opgesteld voor de meldingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (zie par. 7.6 en par. 4.4.5 van de nota bodembeheer)
- LMW toepassen grond ter plaatse van aangewezen onverharde (spoor)bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.6 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de
concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het
gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente
worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek. Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering). Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
- Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
- Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek. Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering). Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
Binnen de grondgebieden van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).
- De bijmenging bevat niet meer dan 20 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en organische materialen/meststoffen en bij zorgvuldig ontgraven niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals bijvoorbeeld stukken rioolbuis, trottoirbanden of stoeptegels):
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, schelpen, natuur- of breuksteen.
- Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, onbewerkt hout.
- De bijmenging bevat niet meer dan 2 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en niet-organische materialen/meststoffen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal):
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals koolassen, sintels of slakken.
- Andere bodemvreemde materialen zoals huishoudelijk/industrieel afval, ijzer, asfalt, verf, potscherven, keramische tegels.
- Kunstmatige meststoffen en restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
- De bijmenging bevat niet meer dan 2 volumeprocent aan lichte bijmengingen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals plastic, piepschuim, blik e.d.) zodat sprake is van een sporadische bijmenging.
- Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet-asbestverdacht.
- Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).
Het toepassen van grond van een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring.
Een partijkeuring op de grond van een tijdelijke opslag is niet noodzakelijk, de bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel
voor de chemische kwaliteit van de grond gebruikt worden, als wordt aangetoond dat de grond:
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).
- afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de vragenlijst met historische gegevens); én
- afkomstig is uit een zone van het beheergebied van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen; én
- niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
- de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
- de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, én
- de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).
Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de . De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de . De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen.
Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het Omgevingsloket, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het Omgevingsloket, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
Bij ondergrondse infrastructuur en bij groenvoorzieningen op onverdachte locaties, blijkend uit een
,
hoeven de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld
tot en met 1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte) niet gescheiden te worden ontgraven.
De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
De zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
De zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied,
is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen.
In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de DCMR.
Het grondstromenplan moet worden gemeld via het
Omgevingsloket.
Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct aan de
worden gemeld.
Als grond wordt getransporteerd met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond,
dan moet op het transportgeleidebiljet het meldingsnummer van het landelijke meldpunt bodemkwaliteit vermeld worden.
Als geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet is geregistreerd moet een kwaliteitsverklaring aanwezig zijn die
in het Besluit bodemkwaliteit is erkend.
Gemeente Nissewaard
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Nissewaard
Voor de gemeente Nissewaard is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De gemeente heeft in haar tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie haar bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid geactualiseerd voor PFAS-verbindingen. Het in het gemeentelijke tijdelijk handelingskader geformuleerde beleid voor hergebruik van PFAS-houdende grond is aanvullend beleid op de al eerder vastgestelde nota bodembeheer. De in het gemeentelijke tijdelijke handelingskader geactualiseerde bodemkwaliteitskaarten (overzichten statistische parameters, ontgravings- en toepassingskaarten) vervangen de overzichten van de statistische parameters en de kaarten van de eerder vastgestelde nota bodembeheer.
NB. In tegenstelling tot de in deze documenten gehanteerde verouderde voorlopige achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen, moeten de huidige voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen worden gehanteerd. De bodemkwaliteitskaarten geven voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota’s bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Voor de gemeente Nissewaard is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De gemeente heeft in haar tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie haar bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid geactualiseerd voor PFAS-verbindingen. Het in het gemeentelijke tijdelijk handelingskader geformuleerde beleid voor hergebruik van PFAS-houdende grond is aanvullend beleid op de al eerder vastgestelde nota bodembeheer. De in het gemeentelijke tijdelijke handelingskader geactualiseerde bodemkwaliteitskaarten (overzichten statistische parameters, ontgravings- en toepassingskaarten) vervangen de overzichten van de statistische parameters en de kaarten van de eerder vastgestelde nota bodembeheer.
NB. In tegenstelling tot de in deze documenten gehanteerde verouderde voorlopige achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen, moeten de huidige voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen worden gehanteerd. De bodemkwaliteitskaarten geven voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota’s bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Om de mogelijkheiden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn
zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.3 van de
nota bodembeheer).
De LMW gelden niet voor de grond van buiten het beheergebied.
LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
Hieronder zijn de vastgestelde LMW in de gemeente Nissewaard beschreven:
LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
Hieronder zijn de vastgestelde LMW in de gemeente Nissewaard beschreven:
Het vaststellen van strengere eisen bij het toepassen van grond op onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en
(zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).
De LMW voor bestaande onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De nieuw aan te leggen onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en moeten zijn voorzien van een minimaal 0,5 meter dikke deklaag waarvan de kwaliteit voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De kwaliteit moet zijn aangetoond met een partijkeuring en moet worden aangevuld met een onderzoek op asbest (historische gegevens, zintuiglijk en analytisch).
Ook gelden eisen ten aanzien van bijmenging van bodemvreemd materiaal en asbest.
De LMW voor bestaande onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De nieuw aan te leggen onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en moeten zijn voorzien van een minimaal 0,5 meter dikke deklaag waarvan de kwaliteit voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De kwaliteit moet zijn aangetoond met een partijkeuring en moet worden aangevuld met een onderzoek op asbest (historische gegevens, zintuiglijk en analytisch).
Ook gelden eisen ten aanzien van bijmenging van bodemvreemd materiaal en asbest.
Het vaststellen van ruimere eisen bij het toepassen van grond ter plaatse van onverharde bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie'
(par. 4.3.3 van de nota bodembeheer).
De Lokale Maximale Waarde voor de onverharde bermen van provinciale wegen en de door de gemeente aangewezen wegen met de bodemfunctieklasse 'Industrie', is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
Het stellen van eisen aan het toepassen van grond vanuit onverharde bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' (par. 4.3.3 van de nota bodembeheer).
Voorafgaand aan de toepassing van grond vanuit onverharde wegbermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' in onverharde wegbermen met de functieklasse 'Industrie', moet een indicatief onderzoek worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de toe te passen bermgrond (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer). Afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan de grond worden toegepast.
De Lokale Maximale Waarde voor de onverharde bermen van provinciale wegen en de door de gemeente aangewezen wegen met de bodemfunctieklasse 'Industrie', is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
Het stellen van eisen aan het toepassen van grond vanuit onverharde bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' (par. 4.3.3 van de nota bodembeheer).
Voorafgaand aan de toepassing van grond vanuit onverharde wegbermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' in onverharde wegbermen met de functieklasse 'Industrie', moet een indicatief onderzoek worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de toe te passen bermgrond (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer). Afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan de grond worden toegepast.
Het vaststellen van ruimere eisen bij hergebruik van onderhoudsbaggerspecie vanuit bebouwde kommen op percelen in het buitengebied met een landbouwbestemming
(par. 4.3.5 van de nota bodembeheer).
Onderhoudsbaggerspecie uit de bebouwde kommen in de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard en Westvoorne die aan de vastgestelde LMW (zie tabel) voldoet, mag op landbouwpercelen worden toegepast. De kwaliteit van de onderhoudsbaggerspecie moet zijn onderzocht door een partijkeuring (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer) of een waterbodemonderzoek volgens een passende onderzoeksstrategie van de NEN 5720. De eerder opgestelde waterbodemkwaliteitskaart van het beheergebied van het Waterschap Hollandse Delta is verlopen en is als bewijsmiddel bij het toepassen van baggerspecie niet meer geldig. Naar verwachting stelt het Waterschap Hollandse Delta eind 2019 een nieuwe waterbodemkwaliteitskaart bestuurlijk vast. De nog vast te stellen waterbodemkwaliteitskaart wordt door de gemeente geaccepteerd als bewijsmiddel bij het toepassen van baggerspecie. Voorwaarde bij het gebruik van de nieuwe waterbodemkwaliteitskaart is dat altijd historisch onderzoek moet zijn uitgevoerd.
Onderhoudsbaggerspecie uit de bebouwde kommen in de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard en Westvoorne die aan de vastgestelde LMW (zie tabel) voldoet, mag op landbouwpercelen worden toegepast. De kwaliteit van de onderhoudsbaggerspecie moet zijn onderzocht door een partijkeuring (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer) of een waterbodemonderzoek volgens een passende onderzoeksstrategie van de NEN 5720. De eerder opgestelde waterbodemkwaliteitskaart van het beheergebied van het Waterschap Hollandse Delta is verlopen en is als bewijsmiddel bij het toepassen van baggerspecie niet meer geldig. Naar verwachting stelt het Waterschap Hollandse Delta eind 2019 een nieuwe waterbodemkwaliteitskaart bestuurlijk vast. De nog vast te stellen waterbodemkwaliteitskaart wordt door de gemeente geaccepteerd als bewijsmiddel bij het toepassen van baggerspecie. Voorwaarde bij het gebruik van de nieuwe waterbodemkwaliteitskaart is dat altijd historisch onderzoek moet zijn uitgevoerd.
Het vaststellen van strengere eisen voor het toepassen van grond met bijmenging van bodemvreemd materiaal
(par 4.4 van de nota bodembeheer).
Het Besluit stelt dat een partij grond maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal mag bevatten. Binnen het grondgebied van de gemeente is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat hij/zij voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (zie aanleveren van historische gegevens; par 6.1 van de nota bodembeheer). Hij laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentages bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR (namens de gemeente) of sprake is van te grote bijmenging. Als er geen sprake is van sterk verontreinigde grond, is het toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt (Arbeidsomstandighedenwet en -besluit) en meldt hij dit direct aan de DCMR. Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend onderzoek naar asbest. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de DCMR.
Het Besluit stelt dat een partij grond maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal mag bevatten. Binnen het grondgebied van de gemeente is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
- De bijmenging aleen bestaat uit:
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, koolassen of slakken, natuur- of breuksteen.
- Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, met uitzondering van restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
- In woongebied niet meer dan 2 gewichtsprocent.
- In industriegebied niet meer 5 gewichtsprocent.
- Bijmengingen met plastic, afval etc. moet voorafgaand aan de toepassing worden verwijderd zodat slechts sprake is van een sporadische bijmenging (zie tabel).
- Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet asbestverdacht.
- Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat hij/zij voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (zie aanleveren van historische gegevens; par 6.1 van de nota bodembeheer). Hij laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentages bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR (namens de gemeente) of sprake is van te grote bijmenging. Als er geen sprake is van sterk verontreinigde grond, is het toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt (Arbeidsomstandighedenwet en -besluit) en meldt hij dit direct aan de DCMR. Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend onderzoek naar asbest. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de DCMR.
Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht
met asbest verontreinigde grond toe te passen (gebaseerd op beleid dat in de gemeenten Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen
in uitvoering is):
Burgers en bedrijven worden geadviseerd het beleid van de gemeente te volgen.
Als burgers/bedrijven dit niet willen geldt het onderstaande:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. De NEN 5707 moet worden gebruikt bij een bijmenging met bodemvreemd materiaal tot en met 50 gewichtsprocent. Als meer dan 50 gewichtsprocent aan bijmenging met bodemvreemd materiaal is vastgesteld, moet de NEN 5897 worden gebruikt. In overleg met de DCMR kan ook direct een partijkeuring worden uitgevoerd (inclusief, dan wel specifiek op asbest). Een onderzoek conform de NEN 5707 of de NEN 5897 is volgens de Regeling (zie paragraaf 4.3) namelijk geen erkend bewijsmiddel.
- Tot en met 10 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Natuur'.
- Tot en met 20 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Landbouw'.
- Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Wonen'.
- Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Industrie'.
Burgers en bedrijven worden geadviseerd het beleid van de gemeente te volgen.
Als burgers/bedrijven dit niet willen geldt het onderstaande:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. De NEN 5707 moet worden gebruikt bij een bijmenging met bodemvreemd materiaal tot en met 50 gewichtsprocent. Als meer dan 50 gewichtsprocent aan bijmenging met bodemvreemd materiaal is vastgesteld, moet de NEN 5897 worden gebruikt. In overleg met de DCMR kan ook direct een partijkeuring worden uitgevoerd (inclusief, dan wel specifiek op asbest). Een onderzoek conform de NEN 5707 of de NEN 5897 is volgens de Regeling (zie paragraaf 4.3) namelijk geen erkend bewijsmiddel.
Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen.
Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen. In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld via het
Omgevingsloket,
behalve partijen schone grond en schone gerijpte baggerspecie met een maximale omvang van 50 m³). Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht.
Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeente verruimt de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button, zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat de kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³ (zie artikel 4.3.2 van de Regeling, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en erkend voor de BRL 9335 – protocol 9335-1.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de perceeleigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
De gemeente verruimt de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button, zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat de kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³ (zie artikel 4.3.2 van de Regeling, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en erkend voor de BRL 9335 – protocol 9335-1.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de perceeleigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.
Bij graafwerkzaamheden voor ondergrondse infrastructuur of voor groenvoorzieningen op
,
hoeft de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot 1 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag dieper dan 1 meter) niet gescheiden te worden ontgraven.
De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
Voor de uitvoering van kleinschalig grondverzet (maximaal 20 m³) ter plaatse van een geval van ernstige bodemverontreiniging, sluit de gemeente aan bij de hiervoor door de DCMR opgestelde Richtlijn Kleinschalig grondverzet in sterk verontreinigde grond.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
Voor de uitvoering van kleinschalig grondverzet (maximaal 20 m³) ter plaatse van een geval van ernstige bodemverontreiniging, sluit de gemeente aan bij de hiervoor door de DCMR opgestelde Richtlijn Kleinschalig grondverzet in sterk verontreinigde grond.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
Het toepassen van grond uit een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring
(zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer.
Afhankelijk van de resultaten van de partijkeuring (en mogelijk aanvullende bepalingen voor bodemvreemd materiaal en asbest van toepassing (zie par. 4.4 en 4.5 van de
nota bodembeheer
mag de grond worden toegepast. De gemeente staat toe dat de bodemkwaliteitskaart, of een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de
nota bodembeheer,
als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond mag worden gebruikt, als wordt aangetoond dat de grond:
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van BRL 9335 of de BRL 7500
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd door de initiatiefnemer. Conform artikel 4.3.1 van de Regeling moet worden vastgelegd:
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond die wordt toegepast onder certificaat wordt gesplitst, moet rekening worden gehouden met het gestelde in par. 6.9 van het BRL 9335 – protocol 9335-1.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet een bedrijf dat is erkend voor het BRL 9335 – protocol 9335-1 worden ingeschakeld om de partij te legaliseren. In par. 6.3.5 van het BRL 9335 – protocol 9335-1 is hiervoor een mogelijkheid beschreven.
Dit document ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd). In dat kader is onderdeel B7 van het Landelijk Afvalbeheerplan 3 als uitwerking van Hoofdstuk 10 Wet milieubeheer van toepassing.
- afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit ; én
- afkomstig is uit een bodemkwaliteitszone van de eigen of van een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer; én
- niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).
Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van BRL 9335 of de BRL 7500
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd door de initiatiefnemer. Conform artikel 4.3.1 van de Regeling moet worden vastgelegd:
- de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
- de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, en
- de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond die wordt toegepast onder certificaat wordt gesplitst, moet rekening worden gehouden met het gestelde in par. 6.9 van het BRL 9335 – protocol 9335-1.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet een bedrijf dat is erkend voor het BRL 9335 – protocol 9335-1 worden ingeschakeld om de partij te legaliseren. In par. 6.3.5 van het BRL 9335 – protocol 9335-1 is hiervoor een mogelijkheid beschreven.
Dit document ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd). In dat kader is onderdeel B7 van het Landelijk Afvalbeheerplan 3 als uitwerking van Hoofdstuk 10 Wet milieubeheer van toepassing.
De vrijkomende en zintuiglijk niet verontreinigde grond niet-verdachte locaties uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden
het maaiveld mag op dezelfde wijze beoordeeld worden als de bovenliggende bodemlaag van 1 meter diepte tot en met 2 meter diepte.
Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de bodemkwaliteitszone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig vanuit het bodembeheergebied gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen (zie de toepassingskaarten bij de te raadplegen kaarten op deze website). Voor grond van buiten het bodembeheergebied, gelden de generieke toepassingseisen (zie kaartbijlage 5A en 5B van de nota bodembeheer). Mogelijk zijn ook de aanvullende bepalingen voor het maximaal percentage bodemvreemd materiaal en maximaal toegestane gehalten met asbest van toepassing (zie par. 4.4 en 4.5 van de nota bodembeheer.
De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering (in woongebieden minimaal 1 meter dik), moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de bodemkwaliteitszone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig vanuit het bodembeheergebied gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen (zie de toepassingskaarten bij de te raadplegen kaarten op deze website). Voor grond van buiten het bodembeheergebied, gelden de generieke toepassingseisen (zie kaartbijlage 5A en 5B van de nota bodembeheer). Mogelijk zijn ook de aanvullende bepalingen voor het maximaal percentage bodemvreemd materiaal en maximaal toegestane gehalten met asbest van toepassing (zie par. 4.4 en 4.5 van de nota bodembeheer.
De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering (in woongebieden minimaal 1 meter dik), moet ook worden gemeld via het Omgevingsloket.
De initiatiefnemer van de grootschalige bodemtoepassing neemt in de planfase contact op met de DCMR. Per situatie worden de uitgangspunten
voor grootschalige bodemtoepassingen in overleg tussen de initiatiefnemer en de DCMR vastgelegd.
Afhankelijk van de beoordeling van de DCMR moet de initiatiefnemer aantonen dat de grond die wordt verwerkt in het lichaam van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Industrie', of een betere kwaliteitsklasse, en voldoet aan de emissietoetswaarden, die zijn opgenomen in bijlage B (tabel 1) van de Regeling, zodat wordt voorkomen dat er onaanvaardbare uitloging van stoffen naar de onderliggende bodemlaag kan plaatsvinden. Ook moet worden aangetoond dat de grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd. De kwaliteit van de grond die in de leeflaag wordt toegepast moet voldoen aan de gemeentelijke toepassingseisen (zie kaartbijlagen 4A en 4B), of aan de vastgestelde Lokale Maximale Waarden (de gebiedsspecifieke toepassingseisen, zie par. 4.3 van de nota bodembeheer.
Als de 80-percentielwaarden van een bodemkwaliteitszone voldoen aan de emissietoetswaarden, dan is het toegestaan dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van grond die wordt toegepast in een grootschalige bodemtoepassing. Voorwaarden die hierbij gelden zijn:
Afhankelijk van de beoordeling van de DCMR moet de initiatiefnemer aantonen dat de grond die wordt verwerkt in het lichaam van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Industrie', of een betere kwaliteitsklasse, en voldoet aan de emissietoetswaarden, die zijn opgenomen in bijlage B (tabel 1) van de Regeling, zodat wordt voorkomen dat er onaanvaardbare uitloging van stoffen naar de onderliggende bodemlaag kan plaatsvinden. Ook moet worden aangetoond dat de grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd. De kwaliteit van de grond die in de leeflaag wordt toegepast moet voldoen aan de gemeentelijke toepassingseisen (zie kaartbijlagen 4A en 4B), of aan de vastgestelde Lokale Maximale Waarden (de gebiedsspecifieke toepassingseisen, zie par. 4.3 van de nota bodembeheer.
Als de 80-percentielwaarden van een bodemkwaliteitszone voldoen aan de emissietoetswaarden, dan is het toegestaan dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van grond die wordt toegepast in een grootschalige bodemtoepassing. Voorwaarden die hierbij gelden zijn:
- De grond is afkomstig van een gebied die onderdeel uit maakt van de bodemkwaliteitskaart (zie voor de uitgesloten gebieden par. 1.2.3 nota bodembeheer).
- De grond die wordt toegepast voldoet aan het maximaal percentage bodemvreemd materiaal en maximaal toegestane gehalten met asbest (zie par. 4.4 en 4.5 van de nota bodembeheer).
De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 of en het BRL 1000 – protocol 1001 stellen geen voorwaarden
aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeente beschouwt de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn daarom niet 'onbeperkt houdbaar'.
Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de DCMR (namens de gemeente) aannemelijk maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde
hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
Stelt de DCMR (namens de gemeente) vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van de DCMR, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de BRL 1000 – protocol 1001, de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist de DCMR of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.
In de paragrafen 4.13.2.2 t/m 4.13.2.4 van de nota bodembeheer is nader ingegaan op wanneer bij een al uitgevoerd onderzoek de ontgravingskaart en toepassingskaart mag of moet worden gebruikt.
- of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;
- of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;
- qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;
- in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden.
Stelt de DCMR (namens de gemeente) vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van de DCMR, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de BRL 1000 – protocol 1001, de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist de DCMR of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.
In de paragrafen 4.13.2.2 t/m 4.13.2.4 van de nota bodembeheer is nader ingegaan op wanneer bij een al uitgevoerd onderzoek de ontgravingskaart en toepassingskaart mag of moet worden gebruikt.
Grond van gebieden waar de gemeente de bodemkwaliteitskaart niet heeft geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de toe te passen
grond moet altijd zijn gekeurd (zie par. 6.2.1 van de
nota bodembeheer)
en voldoen aan de toepassingseisen zoals conform het generieke kader van het Besluit (zie de kaartbijlage 5A en 5B van de
nota bodembeheer).
De vastgestelde Lokale Maximale Waarden gelden niet voor de grond van buiten het bodembeheergebied én van gebieden waarvan de bodemkwaliteitskaart niet is geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de toe te passen grond. Uitzondering hierop vormen de Lokale Maximale Waarden die strenger zijn vastgesteld dan het generieke beleid van het Besluit (zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).
De vastgestelde Lokale Maximale Waarden gelden niet voor de grond van buiten het bodembeheergebied én van gebieden waarvan de bodemkwaliteitskaart niet is geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de toe te passen grond. Uitzondering hierop vormen de Lokale Maximale Waarden die strenger zijn vastgesteld dan het generieke beleid van het Besluit (zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).
Ter plaatse van gesaneerde en te saneren locaties mag niet zonder meer grond worden ontgraven, tijdelijk worden opgeslagen of toegepast.
Het toepassen van grond, bijvoorbeeld om een saneringsdoelstelling te behalen, valt onder het regime van de Wet bodembescherming. Op deze
locaties mag alleen grond worden toegepast als het over een nuttige toepassing gaat en voldoet aan de toepassingseisen die in de
Nota bodembeheer zijn gedefinieerd; geldend voor de bodemkwaliteitszone waarin de locatie ligt. Ook wordt nagegaan of de toepassing
niet in strijd is met opgelegde gebruiksbeperkingen en/of nazorgverplichtingen.
De terugsaneerwaarden zijn in de Wet bodembescherming, het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen geregeld:
Het toepassen van grond moet worden gemeld via het Omgevingsloket. Als de sanering wordt uitgevoerd conform artikel 39 van de Wet bodembescherming moet het toepassen van de grond óók worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (voor de gemeente is dat de provincie Zuid-Holland die deze taken heeft gemandateerd aan de DCMR; 010-2468140, info@dcmr.nl). Dit geldt overigens niet voor BUS-saneringen (zie artikel 36, lid 2 onder c van het Besluit).
De terugsaneerwaarden zijn in de Wet bodembescherming, het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen geregeld:
- Wet bodembescherming
- Bodemfunctie Circulaire artikel 4.1.2
- Gemotiveerd afwijken met behulp van saneringsplan Circulaire artikel 4.1.2
- BUS/RUS
(RUS artikel 3.1.6 en 3.2.4)
- Vastgestelde Lokale Maximale Waarden
- Bodemfunctie zoals is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart, AW2000 als geen bodemfunctieklassenkaart is vastgesteld
- Mobiele verontreiniging: kwaliteitsklasse 'Wonen'
Deze terugsaneerwaarden worden ook geadviseerd als op locaties sterk verontreinigde grond wordt ontgraven waar geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
bijvoorbeeld als sprake is van 25 kuub of minder, sterk verontreinigde grond.
Het toepassen van grond moet worden gemeld via het Omgevingsloket. Als de sanering wordt uitgevoerd conform artikel 39 van de Wet bodembescherming moet het toepassen van de grond óók worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (voor de gemeente is dat de provincie Zuid-Holland die deze taken heeft gemandateerd aan de DCMR; 010-2468140, info@dcmr.nl). Dit geldt overigens niet voor BUS-saneringen (zie artikel 36, lid 2 onder c van het Besluit).
Het komt wel eens voor dat de nulsituatie in het verleden niet is vastgelegd. Volgens het Activiteitenbesluit moeten in die situatie de resultaten van het eindsituatie-onderzoek
voldoen aan de maximale waarden van de klasse Achtergrondwaarde (AW2000). De gemeente staat het echter toe dat bij het niet aanwezig zijn van een nulsituatie-onderzoek voor een
activiteit dat in het verleden is gestart, de bodemkwaliteitskaart mag worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het eindsituatie-onderzoek. In sommige gebieden
kan met de bodemkwaliteitskaart worden aangetoond dat het verwijderen van een verontreiniging tot aan de Achtergrondwaarde (AW2000) niet realistisch is. Een bepaalde stof kan
namelijk diffuus verhoogd voorkomen in een gebied. Het eindsituatieonderzoek kan dan worden getoetst aan de gemiddelden van de bodemkwaliteitszone waarin de locatie is gelegen,
of aan de Achtergrondwaarde (AW2000) als het gemiddelde van een stof lager dan de Achtergrondwaarde (AW2000) is vastgesteld.
De bodemkwaliteitskaart zelf mag nooit in de plaats van een nul- of eindsituatie-onderzoek worden gebruikt.
De bodemkwaliteitskaart zelf mag nooit in de plaats van een nul- of eindsituatie-onderzoek worden gebruikt.
Gemeente Rotterdam
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Rotterdam
Voor de gemeente Rotterdam zijn een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart PFAS vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Voor de gemeente Rotterdam zijn een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart PFAS vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
De gemeente Rotterdam heeft beleid opgesteld voor grondverzet ter plaatse van gevoelig bodemgebruik. Van gevoelig gebruik is sprake op plaatsen
waar kinderen in de leeftijd tot 7 jaar spelen, op plaatsen waar gewassen worden gekweekt (moestuinen) en op plaatsen waar beide gebruiksvormen
mogelijk zijn (wonen met tuin). Het beleid is gericht op de contactzone ter plaatse van het onbedekte bovenste deel van de bodem bij gevoelig gebruik.
In normale situaties geldt voor de contactzone een dikte van 0,5 meter.
De gemeente hanteert bij bodemonderzoeken en meldingen voor saneringen en meldingen voor het toepassen van grond op locaties met gevoelig
bodemgebruik een aanvullende toets op de bodemloodkwaliteit. In de volgende situaties vindt die beoordeling plaats:
De toetswaarden voor bodemlood bij saneringen en meldingen voor het toepassen van grond op locaties met gevoelig bodemgebruik staan .
De beoordeling van de bodemloodkwaliteit in de contactzone kent de volgende categorieën:
Als er geen sprake is van gevoelig gebruik of van een mogelijke blootstellingsroute (bijvoorbeeld wanneer de verontreiniging onder de contactzone of onder een gesloten verharding ligt), dan vindt er in huidige situaties geen aanvullende toetsing van grond plaats aan de normen voor bodemloodkwaliteit. Bij gesloten bovenafdichtingen gaat het om:
- bij werkzaamheden in sterk verontreinigde grond Wbb);
- bij een aanvraag voor het wijzigen van het bestemmingsplan (Wabo);
- bij het indienen van een bouwplan voor een woning (Wabo);
- bij het toepassen van grond (Besluit bodemkwaliteit).
De toetswaarden voor bodemlood bij saneringen en meldingen voor het toepassen van grond op locaties met gevoelig bodemgebruik staan .
De beoordeling van de bodemloodkwaliteit in de contactzone kent de volgende categorieën:
- de bodemkwaliteit is voldoende en daarmee is de bodem geschikt voor het betreffende gebruik (zie in de ). Er zijn geen maatregelen noodzakelijk;
- de bodemkwaliteit is matig (zie in de ). Saneringsmaatregelen zijn niet noodzakelijk, maar het advies is om de blootstelling aan lood vanuit de bodem te beperken;
- de bodemkwaliteit is onvoldoende en daarmee is de bodem niet geschikt voor het betreffende gebruik (zie in de ). Sanering is noodzakelijk, maar in bepaalde gevallen zijn tijdelijke maatregelen voorlopig voldoende.
Als er geen sprake is van gevoelig gebruik of van een mogelijke blootstellingsroute (bijvoorbeeld wanneer de verontreiniging onder de contactzone of onder een gesloten verharding ligt), dan vindt er in huidige situaties geen aanvullende toetsing van grond plaats aan de normen voor bodemloodkwaliteit. Bij gesloten bovenafdichtingen gaat het om:
- een aaneengesloten verharding (asfalt, beton) inclusief doorgroeitegels en speeltuintegels;
- een halfopen verharding van ten minste 20 centimeter dikte. Daarbij kan het gaan om een halfopen verharding van (bijvoorbeeld) grind of steenslag die voldoet aan de kwaliteitsnormen uit het Besluit bodemkwaliteit voor niet-vormgegeven bouwstoffen;
- kunstgras met een fundering van grond van voldoende kwaliteit of bouwstof, zoals bij sportvelden.
Bij het toepassen van grond in de contactzone (tot 0,5 m-mv) moet deze grond voldoen aan de
.
Bij toepassing van schone grond (klasse Natuur) voor deze contactzone, is een expliciete toetsing niet noodzakelijk.
De bodemkwaliteit van schone grond voor lood is voldoende.
Voor een juiste bepaling van het gemiddelde gehalte aan diffuus lood in de contactzone gelden de volgende uitgangspunten:
- onderzoek van de contactzone: het onderzoek richt zich in principe op de huidige, of de na herinrichting te realiseren, bovenlaag van de bodem van maaiveld tot 0,5 meter onder het maaiveld. Dit is van toepassing op alle situaties waarin onderzoeksplicht voor de bodem geldt, zoals nieuwbouw of bestemmingswijziging. In bestaande situaties kan een minder dikke contactzone aanwezig zijn of worden aangebracht, zoals bij een eigen of tijdelijke beveiligingsmaatregel. Het onderzoek richt zich dan op die laag en de bemonsteringsdiepte is dan gelijk aan die laagdikte;
- onderzoeksstrategie: de strategie volgens de NEN 5740 wordt gehanteerd bij nieuwbouw en bestemmingswijziging. Een specifieke bemonsteringsstrategie voor het bepalen van de gemiddelde loodkwaliteit van de contactzone is opgenomen in de SIKB-handreiking 8102. In deze strategie omvat het nemen van meer grepen van de bovengrond, wat een beter beeld van het gemiddelde gehalte oplevert. Deze strategie is specifiek voor de stof lood opgesteld voor kinderspeelplaatsen, maar is ook geschikt voor andere stoffen die diffuus in de bodem aanwezig kunnen zijn, en voor bemonstering van tuinen;
- bodembedekking: het onderzoek richt zich alleen op de onbedekte bodem. Als er een gesloten bovenafdichting is, is geen contact met de bodem mogelijk en is er dus ook geen sprake van een contactzone;
- gemeten concentraties: voor lood vindt een toetsing plaats op basis van de gemeten concentraties in de bodem zoals vermeld op het analysecertificaat. Er vindt geen correctie plaats van de gemeten concentraties naar de standaardbodem op basis van organische stof en lutum;
- de gemiddelde loodconcentraties: de beoordeling van de bodemkwaliteit gaat uit van het gemiddelde van de gemeten concentraties in de huidige of beoogde contactzone. Wanneer van een te beoordelen oppervlak meerdere metingen beschikbaar zijn, is het nodig hiervan een gewogen gemiddelde te berekenen, zoals aangegeven in bijlage 10 van de nota bodembeheer.
Bij saneringsmaatregelen waarbij sprake is van het aanbrengen van een leeflaag dient de kwaliteit van de leeflaag minimaal te voldoen aan de
voorschriften van het Besluit bodemkwaliteit. Op basis van het gemeentelijk bodemloodbeleid geldt dat bij saneringsmaatregelen bij gevoelig
gebruik de kwaliteit van de onbedekte contactzone (0-0,5 m-mv) ook moet voldoen aan de
. Dit
geldt ook voor de aanvullaag bij saneringen door middel van ontgraving en aanvullen. Bij sanering door middel van isolatie met een gesloten
verharding gelden voor de ondergrond alleen de voorschriften van het Besluit bodemkwaliteit.
Wanneer de saneringsmaatregelen binnen het Besluit uniforme saneringen (BUS) vallen, bepaalt art. 3.1.6 van de Regeling uniforme saneringen (RUS) dat de terugsaneerwaarde ten hoogste gelijk is aan de maximale waarden voor de functieklasse van het gebied waarbinnen de saneringslocatie ligt. De gemeente mag aan het BUS en de RUS geen verplichte regels toevoegen. Indien sprake is van een loodverontreiniging en sanering plaatsvindt op basis van een BUS-melding, is het raadzaam om de Lokale Achtergrondwaarde als terugsaneerwaarde op het meldingsformulier in te vullen. DCMR zal bij de beoordeling van een BUS-melding informatie over de geadviseerde bodemkwaliteit voor lood bij gevoelig gebruik vermelden. Indien bij een BUS-sanering sprake is van toepassing van grond in de contactzone die niet voldoet aan de waarde voor Gezondheidskundig Voldoende Bodemkwaliteit voor lood, dan maakt de beoordeling van de evaluatie hier expliciet melding van.
Wanneer de saneringsmaatregelen binnen het Besluit uniforme saneringen (BUS) vallen, bepaalt art. 3.1.6 van de Regeling uniforme saneringen (RUS) dat de terugsaneerwaarde ten hoogste gelijk is aan de maximale waarden voor de functieklasse van het gebied waarbinnen de saneringslocatie ligt. De gemeente mag aan het BUS en de RUS geen verplichte regels toevoegen. Indien sprake is van een loodverontreiniging en sanering plaatsvindt op basis van een BUS-melding, is het raadzaam om de Lokale Achtergrondwaarde als terugsaneerwaarde op het meldingsformulier in te vullen. DCMR zal bij de beoordeling van een BUS-melding informatie over de geadviseerde bodemkwaliteit voor lood bij gevoelig gebruik vermelden. Indien bij een BUS-sanering sprake is van toepassing van grond in de contactzone die niet voldoet aan de waarde voor Gezondheidskundig Voldoende Bodemkwaliteit voor lood, dan maakt de beoordeling van de evaluatie hier expliciet melding van.
Een laag grond van ten minste 0,2 meter dikte van voldoende kwaliteit geldt als afdoende verbetering van de contactzone.
Het is mogelijk een dergelijke laag aan te brengen als tijdelijke beveiligingsmaatregel in afwachting van definitieve
saneringsmaatregelen. Voorwaarde hierbij is dat er geen menging optreedt met de onderliggende verontreinigde bodem.
In bestaande situaties, wanneer saneringsmaatregelen niet mogelijk zijn of onevenredig zwaar of ingrijpend zijn, kan dit een goede
tijdelijke oplossing bieden. Uiterlijk bij herinrichting is het noodzakelijk de sanering uit te voeren.
Vastlegging van de tijdelijke beveiligingsmaatregel en aanmelding bij het bevoegd gezag is verplicht. Dit kan onder andere door middel van een bodemonderzoek van de aangebrachte contactzone, zoals toegelicht onder de informatiebutton Onderzoek contactzone bij gevoelig bodemgebruik (twee informatiebuttons hierboven).
Vastlegging van de tijdelijke beveiligingsmaatregel en aanmelding bij het bevoegd gezag is verplicht. Dit kan onder andere door middel van een bodemonderzoek van de aangebrachte contactzone, zoals toegelicht onder de informatiebutton Onderzoek contactzone bij gevoelig bodemgebruik (twee informatiebuttons hierboven).
Wanneer op de locatie geen beschikking rust in het kader van de Wet bondembescherming, geldt in bestaande situaties geen verplichting
om de bodemkwaliteit te onderzoeken of te saneren.
Een eigenaar of gebruiker van een locatie kan echter zelf besluiten maatregelen te nemen bij een onvoldoende of matige bodemloodkwaliteit om het risico op blootstelling aan lood in de bodem te verminderen. Drie typen maatregelen verlagen de mate van blootstelling aan lood in de bodem:
Een eigenaar of gebruiker van een locatie kan echter zelf besluiten maatregelen te nemen bij een onvoldoende of matige bodemloodkwaliteit om het risico op blootstelling aan lood in de bodem te verminderen. Drie typen maatregelen verlagen de mate van blootstelling aan lood in de bodem:
- het uitvoeren van een sanering op vrijwillige basis volgens de regels van de Wet bodembescherming;
- het aanbrengen van een afdekking en daarmee het voorkomen van contact met verontreinigde bodem. Dit kan bijvoorbeeld een laag schone grond zijn, een grasmat of een verharding. Het is vervolgens nodig deze maatregelen in stand te houden. Als de wens of noodzaak bestaat om de situatie met een aangebrachte contactzone vast te leggen, bijvoorbeeld ten behoeve van overdracht van een woning, dan is het mogelijk dit vast te leggen en te melden bij het bevoegd gezag. Hiervoor is een bodemonderzoek nodig van de aangebrachte contactzone. Een erkend adviesbureau moet dit onderzoek uitvoeren;
- het nemen van praktische maatregelen op het gebied van hygiëne en het voorkomen van contact met en verspreiding van verontreinigde bodem.Deze praktische maatregelen zijn opgenomen op de de website van de gemeente Rotterdam en in de folder, 'Let op Lood! Tips om minder lood binnen te krijgen. De folder en website bieden ook tips en adviezen om blootstelling te voorkomen of te beperken. Bij opvolging van deze adviezen is de blootstelling minimaal. Het opvolgen van gebruiksadviezen vraagt wel een voortdurend bewustzijn van de gebruiker van de locatie.
In grond of bagger is vaak bodemvreemd materiaal aanwezig (zoals puin, hout of baksteen) dat zich al voor
afgraving in de bodem bevindt. De aanwezigheid van bodemvreemd materiaal in grond of bagger is niet bezwaarlijk,
maar is wel begrensd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Het gaat nadrukkelijk om bodemvreemd materiaal dat al
in de bodem aanwezig is en niet om het passief of actief toevoegen van bodemvreemd materiaal aan grond of bagger.
Toe te passen partijen grond en bagger mogen:
Maximaal 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal bevatten.
Het gaat dan om steenachtig materiaal of onbewerkt hout, dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond of bagger aanwezig was en waarvan niet te voorkomen is dat de grond of bagger daarmee vermengd is. Het doel hiervan is dat bijvoorbeeld trottoirtegels, klinkers, funderingsresten, peilbuismaterialen, beschoeiingen en erfafscheidingsmaterialen eerst verwijderd worden voordat een partij grond ontgraven of toegepast wordt.
Alleen sporadisch ander bodemvreemde materialen bevatten.
Hieronder wordt ander materiaal dan steenachtig materiaal of onbewerkt hout verstaan. Het gaat dan om bijvoorbeeld plastic, piepschuim, glas, metaal, verduurzaamd hout. Het gaat om bodemvreemde materialen, die voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond of bagger al aanwezig was. De bijmenging dient verwijderd te worden als dit redelijkerwijs mogelijk is. Wanneer geen verwijdering plaatsvindt, is het noodzakelijk dit bij melding te motiveren. Onder sporadisch aanwezig wordt verstaan: minder dan 2 procent. Voor kunststoffen en verduurzaamd hout zijn dit volumeprocenten en voor glas en metalen zijn dit gewichtsprocenten;
Geen zichtbaar asbesthoudend en asbestverdacht materiaal bevatten.
Aanwezig zichtbaar asbesthoudend en asbestverdacht materiaal dient voor het toepassen verwijderd te worden.
Toe te passen partijen grond en bagger mogen:
Maximaal 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal bevatten.
Het gaat dan om steenachtig materiaal of onbewerkt hout, dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond of bagger aanwezig was en waarvan niet te voorkomen is dat de grond of bagger daarmee vermengd is. Het doel hiervan is dat bijvoorbeeld trottoirtegels, klinkers, funderingsresten, peilbuismaterialen, beschoeiingen en erfafscheidingsmaterialen eerst verwijderd worden voordat een partij grond ontgraven of toegepast wordt.
Alleen sporadisch ander bodemvreemde materialen bevatten.
Hieronder wordt ander materiaal dan steenachtig materiaal of onbewerkt hout verstaan. Het gaat dan om bijvoorbeeld plastic, piepschuim, glas, metaal, verduurzaamd hout. Het gaat om bodemvreemde materialen, die voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond of bagger al aanwezig was. De bijmenging dient verwijderd te worden als dit redelijkerwijs mogelijk is. Wanneer geen verwijdering plaatsvindt, is het noodzakelijk dit bij melding te motiveren. Onder sporadisch aanwezig wordt verstaan: minder dan 2 procent. Voor kunststoffen en verduurzaamd hout zijn dit volumeprocenten en voor glas en metalen zijn dit gewichtsprocenten;
Geen zichtbaar asbesthoudend en asbestverdacht materiaal bevatten.
Aanwezig zichtbaar asbesthoudend en asbestverdacht materiaal dient voor het toepassen verwijderd te worden.
Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de
concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het
gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. In Rotterdam Voor toepassingen van grond die in opdracht van de
gemeente worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
Als het historisch onderzoek uitwijst dat een locatie asbest-verdacht is of tijdens het grondverzet wordt asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) aangetroffen, dan moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld.
- Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
- Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Als het historisch onderzoek uitwijst dat een locatie asbest-verdacht is of tijdens het grondverzet wordt asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) aangetroffen, dan moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld.
Op basis van de
Richtlijn tijdelijke uitname asbest en puin
is asbest geen belemmering voor tijdelijke uitname en tijdelijke uitplaatsing van (puinhoudende) grond. De tijdelijke uitplaatsing kan
plaatsvinden als 'tijdelijk uitnemen' binnen het Besluit bodemkwaliteit (
artikel 36 lid 3)
of als 'tijdelijk uitplaatsen' in het kader van het Besluit uniforme Sanering (
artikel 7 lid 1b).
Dit echter alleen wanneer tijdelijke uitname, of tijdelijke uitplaatsing voldoet aan de eisen en randvoorwaarden die de richtlijn beschrijft.
Verwijdering van toegepaste asbesthoudende materialen uit de bodem, dient overeenkomstig de regelgeving van asbestsloop plaats te vinden. Bij vragen kan contact worden opgenomen met de zogeheten asbesttelefoon' van DCMR. Hiervoor zijn het telefoonnummer 010 - 246 86 56 en het e-mailadres info@dcmr.nl beschikbaar.
Als aanvulling op de richtlijn geldt in Rotterdam dat bij het aantreffen van intacte asbestbuizen waarbij de omliggende grond geen visueel zichtbare buis- en/of kitresten bevat, voortzetting van het werk mogelijk is. Voorwaarde hierbij is dat hiervan melding plaatsvindt bij DCMR.
Ook wanneer tijdens de werkzaamheden onverhoopt blijkt dat de buis kapot is, of wanneer deze tijdens het graafwerk kapot gaat, dan dient hiervan direct melding plaats te vinden bij DCMR. In overleg worden dan de vervolgstappen bepaald.
Verwijdering van toegepaste asbesthoudende materialen uit de bodem, dient overeenkomstig de regelgeving van asbestsloop plaats te vinden. Bij vragen kan contact worden opgenomen met de zogeheten asbesttelefoon' van DCMR. Hiervoor zijn het telefoonnummer 010 - 246 86 56 en het e-mailadres info@dcmr.nl beschikbaar.
Als aanvulling op de richtlijn geldt in Rotterdam dat bij het aantreffen van intacte asbestbuizen waarbij de omliggende grond geen visueel zichtbare buis- en/of kitresten bevat, voortzetting van het werk mogelijk is. Voorwaarde hierbij is dat hiervan melding plaatsvindt bij DCMR.
Ook wanneer tijdens de werkzaamheden onverhoopt blijkt dat de buis kapot is, of wanneer deze tijdens het graafwerk kapot gaat, dan dient hiervan direct melding plaats te vinden bij DCMR. In overleg worden dan de vervolgstappen bepaald.
De aanwezigheid van boor in de bodem is over het algemeen geen gevolg van menselijke activiteiten. Alleen bij enkele specialistische bedrijven
in de haven is boor toegepast en verhandeld. Als referentie zijn voor boor Lokale Achtergrondwaarden vastgesteld om aan te kunnen tonen welk deel
wel afkomstig is van menselijk handelen en wat de natuurlijke, lokale achtergrondwaarde is. Deze lokale achtergrondwaarde kan worden gebruikt
voor de lokale norm van de kwaliteitsklasse 'Natuur'. Ook zijn er lokale normen voor de kwaliteitsklassen 'Landbouw', 'Wonen' en 'Industrie'
vastgesteld. Voor de normwaarden van boor klik
.
In bijlage 6 van de
nota bodembeheer
is beschreven hoe deze normen zijn afgeleid. De lokale normen kunnen worden gebruikt voor het toepassen van grond vanuit verdachte locaties.
Een geval van ernstige verontreiniging kan worden bepaald met de jaargemiddelde milieukwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling (JG-MKN) als de feitelijke interventiewaarde. De lokale normen kunnen worden gebruikt als terugsaneerwaarde. Voor verontreinigingen boven de lokale achtergrondwaarde die zijn ontstaan na 1987 geldt dat er sprake is van een nieuw geval van verontreiniging. In dergelijke gevallen geldt ook dat de bodem moet worden gesaneerd tot de lokale achtergrondwaarde.
Een geval van ernstige verontreiniging kan worden bepaald met de jaargemiddelde milieukwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling (JG-MKN) als de feitelijke interventiewaarde. De lokale normen kunnen worden gebruikt als terugsaneerwaarde. Voor verontreinigingen boven de lokale achtergrondwaarde die zijn ontstaan na 1987 geldt dat er sprake is van een nieuw geval van verontreiniging. In dergelijke gevallen geldt ook dat de bodem moet worden gesaneerd tot de lokale achtergrondwaarde.
In 2018 en 2019 bleek op meerdere toepassingslocaties dat de milieuhygiënische kwaliteit van toegepaste thermisch gereinigde grond (TGG)
afweek van de kwaliteit die op grond van de productcertificaten werd verwacht. De voornaamste problemen die daarbij optraden waren de
verspreiding van sulfaat, zware metalen, benzeen en hoge pH-waarden. Hierdoor nam de vraag naar TGG af en ontstonden voorraden TGG bij
de reinigers.
De DCMR heeft in samenwerking met onder meer de Inspectie Leefomgeving en Transport en RWS een tijdelijke onderzoeksrichtlijn TGG opgesteld, waarin een toetsingskader voor niet genormeerde stoffen was opgenomen. Op basis van deze onderzoeksrichtlijn hebben de 2 grootste producenten in opdracht van Inspectie Leefomgeving en Transport opnieuw hun voorraden TGG gekeurd. Deze keuringen (uitgevoerd tot oktober 2019) leverden betrouwbare informatie op over de kwaliteit van de TGG. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft deze verificatieonderzoeken beoordeeld en was positief over de betrouwbaarheid van de uitkomsten.
Indien er een voornemen bestaat om TGG uit de hiervoor bedoelde voorraden toe te (laten) passen, vragen wij de melder om het totaal aan informatie (productiecertificaat met bijbehorende MHV, de rapportages van het verificatieonderzoeken inclusief oplegnotities en een invulling van de zorgplicht) te overleggen, zodat de gemeente een adequate afweging op basis van de zorgplicht kan maken of een aangeboden partij toepasbaar is.
Inmiddels zijn er nieuwe producten uit het thermisch reinigingsproces op de markt. Deze materialen hebben een andere aard en samenstelling dan de TGG die in het verleden is geproduceerd.
De gemeente adviseert om voor de toepassing van TGG en de invulling van de zorgplicht te werken met een vrijwillig opgesteld werkplan.
Voor meer informatie over toepassingsmogelijkheden van TGG en de invulling van de zorgplicht kunt u contact opnemen met DCMR.
Overigens geldt voor toepassingen altijd de zorgplicht.
De DCMR heeft in samenwerking met onder meer de Inspectie Leefomgeving en Transport en RWS een tijdelijke onderzoeksrichtlijn TGG opgesteld, waarin een toetsingskader voor niet genormeerde stoffen was opgenomen. Op basis van deze onderzoeksrichtlijn hebben de 2 grootste producenten in opdracht van Inspectie Leefomgeving en Transport opnieuw hun voorraden TGG gekeurd. Deze keuringen (uitgevoerd tot oktober 2019) leverden betrouwbare informatie op over de kwaliteit van de TGG. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft deze verificatieonderzoeken beoordeeld en was positief over de betrouwbaarheid van de uitkomsten.
Indien er een voornemen bestaat om TGG uit de hiervoor bedoelde voorraden toe te (laten) passen, vragen wij de melder om het totaal aan informatie (productiecertificaat met bijbehorende MHV, de rapportages van het verificatieonderzoeken inclusief oplegnotities en een invulling van de zorgplicht) te overleggen, zodat de gemeente een adequate afweging op basis van de zorgplicht kan maken of een aangeboden partij toepasbaar is.
Inmiddels zijn er nieuwe producten uit het thermisch reinigingsproces op de markt. Deze materialen hebben een andere aard en samenstelling dan de TGG die in het verleden is geproduceerd.
De gemeente adviseert om voor de toepassing van TGG en de invulling van de zorgplicht te werken met een vrijwillig opgesteld werkplan.
Voor meer informatie over toepassingsmogelijkheden van TGG en de invulling van de zorgplicht kunt u contact opnemen met DCMR.
Overigens geldt voor toepassingen altijd de zorgplicht.
Voor een werk kan het noodzakelijk zijn om grond te immobiliseren of te stabiliseren. In het eerste geval is het hoofddoel milieuhygiënisch
van aard. In het tweede geval is het hoofddoel civieltechnisch van aard. Voor het toepassen van immobilisaat of stabilisaat is een Plan van Aanpak
noodzakelijk (zie de informatiebutton hiervoor).
Voor het immobiliseren of stabiliseren van grond binnen een inrichting (mixed in plant, off site) zijn binnen het Besluit bodemkwaliteit,
de Wet milieubeheer en de vigerende beoordelingsrichtlijnen de regels grotendeels voldoende vastgelegd. Als deze werkzaamheden
plaatsvinden buiten de contouren van het saneringsplan of het Plan van Aanpak, dan kan er sprake zijn van een vergunningplichtige
activiteit. Het advies is om in dat geval contact op te nemen met het bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Voor het immobiliseren of stabiliseren van grond op de locatie zelf (mixed in place, on site) is het nodig duidelijke afspraken met
het bevoegd gezag te maken. Daarvoor zijn hieronder de uitgangspunten vastgelegd. Deze werkzaamheden kunnen op locatie zowel in- als
ex-situ plaatsvinden. Bij grootschalige en/of langdurige bewerkingen is het advies om contact op te nemen met het bevoegd gezag
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, omdat er sprake kan zijn van een vergunningplicht.
Voorwaarden voor immobiliseren zijn:
- er moet sprake zijn van een nuttige toepassing;
- er is sprake van een verbetering van de milieuhygiënische kwaliteit. Onderdeel hiervan is ook de optimale receptuur (mengverhouding);
- de opdrachtgever en (toekomstige) eigenaar van de toepassing moeten akkoord gaan met de werkzaamheden;
- het te immobiliseren uitgangsproduct betreft (sterk) verontreinigde grond. De immobilisatie van sterk verontreinigde grond binnen een geval van ernstige verontreiniging moet als onderdeel van een saneringsplan zijn opgenomen. In andere gevallen (veelal zorgplicht) is vooraf een Plan van Aanpak noodzakelijk dat moet zijn goedgekeurd (zie de informatiebutton hiervoor). De beoordeling van dergelijke plannen vindt plaats binnen een termijn van zes weken. In alle gevallen is een melding noodzakelijk;
- het immobiliseren van (sterk) verontreinigde en Niet Toepasbare grond en bagger wordt aangemerkt als een bewerking. Deze bewerking valt echter niet onder de reikwijdte van BRL SIKB 7500 almede van protocol 7510. Wel is het noodzakelijk om bij het opstellen van het Plan van Aanpak - waar relevant - (zie de informatiebutton hiervoor) aan te sluiten bij de processtappen zoals deze in de genoemde BRL'en staan beschreven;
- de gemiddelde kwaliteit van de grond voldoet aan de gehalten die in de Factsheet Koude Immobilisatie grond staan vermeld waarbij de fysische samenstelling 'goed' of 'mogelijk' is. Wanneer de kwaliteit van de grond hieraan niet voldoet, dient de initiatiefnemer aannemelijk te maken dat de aanwezige gehalten geen belemmering zijn voor een geslaagde immobilisatie;
- na het toevoegen van bindmiddel en andere noodzakelijke additieven is er sprake van een bouwstof. Toepassing van het immobilisaat (het geïmmobiliseerde uitgangsmateriaal) moet daarom terugneembaar zijn. Bij terugname is melding noodzakelijk aan het bevoegd gezag;
- het bindmiddel en de noodzakelijke additieven (ingangsproducten) moeten voldoen aan de samenstellings- en emissiewaarden van een zogeheten niet-vormgegeven bouwstof uit het Besluit bodemkwaliteit (stand-still). Hiervoor is een bewijsmiddel noodzakelijk volgens Besluit bodemkwaliteit (productcertificaat, kwaliteitsverklaring, etc.). Indien deze middelen voorafgaand aan de immobilisatie niet aan de emissiewaarden voldoen, maar als onderdeel van het immobilisaat wel, dan is het noodzakelijk dit aannemelijk te maken;
- als het uitgangsmateriaal sterk verontreinigd was en onderdeel van een geval van ernstige verontreiniging, dan mag het immobilisaat de maximale emissiewaarden voor een niet-vormgegeven bouwstof niet overschrijden. Hiervoor is een onderzoek van proefstukken via een schudproef voldoende. Als de schudproef - worst-case - een verhoogde waarde oplevert, is het alsnog mogelijk voor een diffusieproef te kiezen. Een andere mogelijkheid is het monitoren van het immobilisaat voor een bepaalde periode. De initiatiefnemer dient in dat geval in het Plan van Aanpak een monitoringsplan op te nemen met een terugvalscenario voor het geval er sprake blijkt van ongewenste uitloging.
Voor het stabiliseren van grond gelden de volgende uitgangspunten:
- er moet sprake zijn van een nuttige toepassing. Onderdeel hiervan is ook de optimale receptuur (mengverhouding);
- de opdrachtgever en (toekomstige) eigenaar van de toepassing moeten akkoord gaan met de werkzaamheden;
- er moet sprake zijn van grondverbetering die civieltechnisch van aard is. Hieronder vallen niet alleen een verbeterde stabiliteit maar ook andere aspecten als doorlatendheid, draagkracht en dergelijke;
- het te stabiliseren uitgangsproduct kan zowel her te gebruiken grond als (sterk) verontreinigde grond zijn. Het stabiliseren van sterk verontreinigde grond binnen een geval van ernstige verontreiniging moet als onderdeel van een saneringsplan zijn opgenomen. In andere gevallen is het nodig een Plan van Aanpak in te dienen bij DCMR. De beoordeling van dergelijke plannen vindt plaats binnen een termijn van zes weken. In alle gevallen is een melding Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk;
- het stabiliseren van sterk verontreinigde grond wordt aangemerkt als een bewerking en is daarmee erkenningsplichtig. Deze bewerking valt echter niet onder de reikwijdte van BRL SIKB 7500. Wel is het noodzakelijk om bij het opstellen van het Plan van Aanpak (waar relevant; zie de informatiebutton hiervoor) aan te sluiten bij de processtappen zoals deze in de genoemde BRL'en staan beschreven. Het stabiliseren van her te gebruiken grond (zogeheten hergebruikgrond) binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit wordt aangemerkt als een bewerking en is daarmee erkenningsplichtig. Deze activiteit valt onder de reikwijdte van BRL SIKB 9335, protocol 9335-1 eventueel aangevuld met protocol 9335-9;
- de kwaliteit van het uitgangsmateriaal mag niet verslechteren. Het is noodzakelijk dit aan te tonen door het uitvoeren van een indicatief onderzoek voor en na stabilisatie. Hierbij dient analyse plaats te vinden op alle verdachte stoffen;
- het bindmiddel en de noodzakelijke additieven dienen te voldoen aan de samenstellings- en emissiewaarden van een niet-vormgegeven bouwstof uit het Besluit bodemkwaliteit (stand-still). Hiervoor is een bewijsmiddel noodzakelijk volgens Besluit bodemkwaliteit (productcertificaat, kwaliteitsverklaring, et cetera);
- als uit het onderzoek blijkt dat het gestabiliseerde materiaal uitloogt, is het noodzakelijk vooraf een monitoringsplan in te dienen en te laten goedkeuren.
- het gestabiliseerde materiaal dient te voldoen aan de emissiewaarde voor een niet-vormgegeven bouwstof. Hiervoor is een onderzoek van proefstukken via een schudproef voldoende. Als de schudproef (worst-case) een verhoogde waarde oplevert, is het mogelijk alsnog voor een kolomproef te kiezen. Ook is het mogelijk het gestabiliseerde materiaal na toepassing voor een bepaalde periode te monitoren. De initiatiefnemer moet in dat geval in het Plan van Aanpak een monitoringsplan opnemen met een terugvalscenario voor het geval er sprake blijkt van ongewenste uitloging;
- de totale hoeveelheid bodemvreemd materiaal mag na toevoeging van bindmiddel/toeslagstof de 20 % (gewicht) niet overschrijden. Het is dus noodzakelijk het bindmiddel/de toeslagstof als bodemvreemd materiaal in de berekening mee te nemen;
- de toepassing van het gestabiliseerde materiaal moet terugneembaar zijn, behalve wanneer op laboratoriumschaal is aangetoond dat de grond na stabilisatie grond blijft en niet meer afzonderlijk te onderscheiden of te verwijderen is. Bij terugname is het noodzakelijk dit te melden aan DCMR;
- bij toepassing van het eindproduct is een melding Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk.
Voor het toepassen van immobilisaat of stabilisaat is het nodig een Plan van Aanpak dan wel een saneringsplan op te stellen.
Het bevoegd gezag moet het betreffende plan goedkeuren.
In het plan moet het volgende zijn opgenomen:
In het plan moet het volgende zijn opgenomen:
- bewijsmiddelen dat de voorgenomen toepassing voldoet aan de genoemde uitgangspunten;
- bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de toepassing en nazorg zowel in aanlegfase als in de gebruiksfase;
- de ligging en omvang van de toepassing dienen met locatietekeningen en doorsneden helder in kaart te zijn gebracht. Ook moeten de locatietekeningen duidelijk maken waar de feitelijke toepassing plaatsvindt;
- wat de periode is waarin uitvoering van de werkzaamheden plaatsvindt;
- het onderzoek van proefstukken (zie ook hierboven). In overleg met DCMR is het mogelijk de resultaten van dit onderzoek ook op een later moment in te dienen.
Bouw- en onderhoudsprojecten kunnen lang duren, tot wel enkele jaren. Bij dergelijke projecten kunnen grote hoeveelheden grond vrijkomen.
Voor het 'opzijzetten' van deze grond binnen een werk gelden de volgende aanvullende eisen:
- op basis van bodemonderzoek of een ander geldig bewijsmiddel moet duidelijk zijn dat de grond niet boven de interventiewaarde verontreinigd is;
- om bijstort van grond of afvalstoffen te voorkomen moeten gronddepots zijn afgesloten met deugdelijke hekken van tenminste 1,8 meter hoog;
- het is noodzakelijk stofoverlast door verstuiving te voorkomen. Dit kan - wanneer nodig - door het nemen van maatregelen zoals het afdekken, bespuiten met preparaten of inzaaien van de depots;
- bouwstoffen dienen gescheiden te zijn van ontgraven grond;
- verschillende kwaliteitsklassen grond dienen gescheiden te zijn;
- bij het afronden van het werk is het noodzakelijk depots te verwijderen.
Het tijdelijk uitnemen van grond bij aanleg en onderhoud van kabels en/of leidingen is toegestaan op de volgende voorwaarden:
- op basis van bodemonderzoek of een ander geldig bewijsmiddel moet duidelijk zijn dat de grond niet boven de interventiewaarde verontreinigd is;
- de grond dient teruggeplaatst te worden op dezelfde plaats en op dezelfde diepte. Hiervoor is het nodig de verschillende grondlagen separaat te ontgraven en op te slaan;
- depots dienen verwijderd te zijn bij het afronden van het werk.
Toe te passen grond of bagger wordt onderdeel van de ontvangende bodem. Om ervoor te zorgen dat de toe te passen grond en de (gerijpte)
bagger duurzaam de gewenste functie kan vervullen, gelden in een aantal gebieden aanvullende eisen:
- in natuurbeschermings- of grondwaterbeschermingsgebieden is alleen toepassing van schone grond met een gebiedseigen textuur toegestaan;.
- voor duingebieden geldt dat alleen schoon duinzand of sterk hiermee overeenkomend schoon zeezand mag worden toegepast;
- in landelijke veengebieden is alleen toepassing toegestaan van veen of venige kleigrond.
Om het probleem van dalende bodems te verminderen, is de vraag naar lichtere grondvervangers - zoals bims, polystyreen en schuimglas - toegenomen.
Het is noodzakelijk de toepassing van deze bouwstoffen te toetsen aan het Besluit bodemkwaliteit.
Schuimglas is een product dat vrijkomt bij het recyclen van glas. De toepassing wordt gedeeltelijk beperkt, omdat de uitloging niet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Dit wordt deels veroorzaakt doordat uitloging wordt gemeten per kilogram bouwstof. Aangezien schuimglas een zeer licht materiaal is, is er relatief meer volume schuimglas nodig per kilogram dan grond. Omdat het materiaal niet wordt toegepast op basis van het gewicht, maar op basis van het volume dat nodig is voor het werk, zal het in de praktijk ook minder uitlogen dan een zwaardere bouwstof.
Het is mogelijk lichte bodemvervangers toe te passen op basis van een Plan van Aanpak. Dit stimuleert het nuttig toepassen van restproducten en tevens komt dit tegemoet aan de vraag naar lichte grondvervangers. Het Plan van Aanpak dient dezelfde gegevens te bevatten zoals beschreven bij een grootschalige toepassing. Ook dienen de huidige en toekomstige eigenaren expliciet in te stemmen met de toepassing van de grondvervanger. De voorwaarde van het minimale volume en laagdikte is niet van toepassing.
Ook dient in het Plan van Aanpak de kwaliteit van de grondvervanger en de uitloging daarvan bepaald te zijn. Om het lichte gewicht van de grondvervanger te compenseren is het toegestaan de uitloging te corrigeren met een factor gelijk aan het soortelijk gewicht van de grondvervanger gedeeld door 1,5 ton/m3 (het soortelijk gewicht van grond).
Als de grondvervanging is toegepast, is het noodzakelijk deze af te melden met een evaluatierapport. Dit rapport dient de bovengenoemde onderdelen te behandelen vanuit het perspectief van de gerealiseerde situatie.
Ook dient het evaluatierapport in te gaan op de wijze waarop de nazorg voor de toepassing is geregeld. Verder dient het evaluatierapport de onderdelen te bevatten zoals beschreven bij een grootschalige toepassing.
Schuimglas is een product dat vrijkomt bij het recyclen van glas. De toepassing wordt gedeeltelijk beperkt, omdat de uitloging niet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Dit wordt deels veroorzaakt doordat uitloging wordt gemeten per kilogram bouwstof. Aangezien schuimglas een zeer licht materiaal is, is er relatief meer volume schuimglas nodig per kilogram dan grond. Omdat het materiaal niet wordt toegepast op basis van het gewicht, maar op basis van het volume dat nodig is voor het werk, zal het in de praktijk ook minder uitlogen dan een zwaardere bouwstof.
Het is mogelijk lichte bodemvervangers toe te passen op basis van een Plan van Aanpak. Dit stimuleert het nuttig toepassen van restproducten en tevens komt dit tegemoet aan de vraag naar lichte grondvervangers. Het Plan van Aanpak dient dezelfde gegevens te bevatten zoals beschreven bij een grootschalige toepassing. Ook dienen de huidige en toekomstige eigenaren expliciet in te stemmen met de toepassing van de grondvervanger. De voorwaarde van het minimale volume en laagdikte is niet van toepassing.
Ook dient in het Plan van Aanpak de kwaliteit van de grondvervanger en de uitloging daarvan bepaald te zijn. Om het lichte gewicht van de grondvervanger te compenseren is het toegestaan de uitloging te corrigeren met een factor gelijk aan het soortelijk gewicht van de grondvervanger gedeeld door 1,5 ton/m3 (het soortelijk gewicht van grond).
Als de grondvervanging is toegepast, is het noodzakelijk deze af te melden met een evaluatierapport. Dit rapport dient de bovengenoemde onderdelen te behandelen vanuit het perspectief van de gerealiseerde situatie.
Ook dient het evaluatierapport in te gaan op de wijze waarop de nazorg voor de toepassing is geregeld. Verder dient het evaluatierapport de onderdelen te bevatten zoals beschreven bij een grootschalige toepassing.
Voorafgaand aan werkzaamheden in of op de bodem is vaak onderzoek naar de kwaliteit van de bodem gewenst of verplicht. Dit onderzoek is van belang
om te bepalen of de betreffende locatie geschikt is voor de beoogde functie, om te bepalen wat de gevolgen zijn van het verplaatsen van
verontreinigde grond, of om te bepalen of sanering van verontreinigingen nodig is. De bodemkwaliteit is daarnaast van belang met het oog op
de veiligheid van mensen die grondwerk verrichten.
De gemeente Rotterdam stelt specifieke eisen aan bodemonderzoek en de uitvoering ervan. In hoofdstuk 5 van de nota bodembeheer wordt ingegaan op deze eisen die aanvullend zijn op de wettelijke eisen (onderzoeks- en meldingsplichten uit onder andere de Wet bodembescherming, de Woningwet en de Bouwverordening. Ook worden de minimale eisen weergegeven waaraan een actualisatieonderzoek moet voldoen wanneer een bestaand onderzoek te oud is.
De gemeente Rotterdam stelt specifieke eisen aan bodemonderzoek en de uitvoering ervan. In hoofdstuk 5 van de nota bodembeheer wordt ingegaan op deze eisen die aanvullend zijn op de wettelijke eisen (onderzoeks- en meldingsplichten uit onder andere de Wet bodembescherming, de Woningwet en de Bouwverordening. Ook worden de minimale eisen weergegeven waaraan een actualisatieonderzoek moet voldoen wanneer een bestaand onderzoek te oud is.
De gemeente adviseert voor een grootschalige toepassing te werken met een vrijwillig opgesteld werkplan. Dit kan vertraging in de aanvraag
voorkomen. Dit geldt ook voor situaties waarin werkzaamheden worden verricht in of aan een voltooide grootschalige toepassing.
De afzonderlijke toe te passen partijen grond dienen via het Omgevingsloket te worden gemeld onder vermelding van het kenmerk van de beoordelingsbrief van het werkplan.
Het werkplan bevat:
Het toepassen van grond op basis van de bodemkwaliteitskaart (kaartlaag bodemkwaliteit) is toegestaan zonder aanvullend uitlogingsonderzoek. Aan de uitlogingseis wordt voldaan doordat metalen in de Rotterdamse bodem vrijwel altijd immobiel zijn. Grond van buiten het beheergebied en grond van binnen het beheergebied waarvan de kwaliteit door middel van een partijkeuring is bepaald dient te voldoen aan de generieke maximale waarde voor de bodemfunctie Industrie en aan de uitlogingseisen.
De afzonderlijke toe te passen partijen grond dienen via het Omgevingsloket te worden gemeld onder vermelding van het kenmerk van de beoordelingsbrief van het werkplan.
Het werkplan bevat:
- de functie van de toepassing;
- situatietekening van de grootschalige toepassing inclusief dwarsprofiel;
- de herkenbaarheid van de toepassing na realisatie;
- een berekening van de hoeveelheid benodigde grond in de kern en de leeflaag;
- 5de wijze waarop de controle op hoeveelheid wordt uitgevoerd;
- de benaming van de grootschalige toepassing zoals die vermeld zal worden bij alle meldingen van toe te passen partijen;
- de wijze van borging hoe de maximaal aangemelde hoeveelheid niet wordt overschreden;
- de omvang van de grootschalige toepassing (inclusief begrenzing) in het veld en een beschrijving van de wijze waarop toezicht op deze grenzen plaatsvindt;
- de ligging, kwaliteit en de dikten van de leeflaag of afdeklagen en een beschrijving van de wijze waarop borging van deze aspecten plaatsvindt;
- een berekening van de zettingen, die onder meer aangeeft welk deel van de toepassing onder het grondwaterniveau zal komen te liggen. In deze berekening dient de toepassingseis voor PFAS onder het grondwaterniveau (conform het handelingskader PFAS) te zijn meegenomen;
- het uitpersen van (zout) grondwater, indien dit kan optreden, met een beschouwing van de effecten hiervan op de omgeving en waterkwaliteit;
- de referenties voor de melding in het kader van het bestemmingsplan;
- de terreininrichting en de afsluiting van het terrein na werktijd;
- de verantwoordelijke voor de juiste aanvoer van grond en bagger;
- de verantwoordelijke partij tijdens de aanleg en realisatie;
- op welk moment de verantwoordelijkheid van de aannemer naar de gebruiker verschuift.
- de verantwoordelijke voor onderhoud en controle van de grootschalige toepassing;
- de verantwoordelijke voor de grootschalige toepassing tijdens de gebruiksfase;
- de wijze waarop het (blijvende) beheer van de toepassing plaatsvindt met name wat betreft de integriteit van de grootschalige toepassing (het volume van enig deel van de grootschalige toepassing mag in beginsel niet kleiner dan 5.000 m3 zijn en lager dan 2 meter) en de dikte van leef- en afdeklagen.
Het toepassen van grond op basis van de bodemkwaliteitskaart (kaartlaag bodemkwaliteit) is toegestaan zonder aanvullend uitlogingsonderzoek. Aan de uitlogingseis wordt voldaan doordat metalen in de Rotterdamse bodem vrijwel altijd immobiel zijn. Grond van buiten het beheergebied en grond van binnen het beheergebied waarvan de kwaliteit door middel van een partijkeuring is bepaald dient te voldoen aan de generieke maximale waarde voor de bodemfunctie Industrie en aan de uitlogingseisen.
Gemeente Schiedam
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Schiedam
Voor de gemeente Schiedam is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De gemeente heeft ook een bodemkwaliteitskaart PFAS-verbindingen vastgesteld.
NB. In tegenstelling tot de in dit document gehanteerde verouderde voorlopige achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen, moeten de huidige voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen worden gehanteerd.
De bodemkwaliteitskaarten geven voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Voor de gemeente Schiedam is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De gemeente heeft ook een bodemkwaliteitskaart PFAS-verbindingen vastgesteld.
NB. In tegenstelling tot de in dit document gehanteerde verouderde voorlopige achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen, moeten de huidige voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen worden gehanteerd.
De bodemkwaliteitskaarten geven voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.
Om de mogelijkheiden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn
zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.3 en 4.4 van de
nota bodembeheer).
De LMW gelden niet voor de grond van buiten het beheergebied.
LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
Hieronder zijn de vastgestelde LMW in de gemeente Schiedam beschreven:
LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.
Hieronder zijn de vastgestelde LMW in de gemeente Schiedam beschreven:
Het vaststellen van strengere eisen voor het toepassen van grond op plaatsen waar kinderen spelen en moes- en volkstuin(complex)en
(zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'
De grond mag maximaal 370 mg/kg ds met lood (gemeten gehalte) bevatten.
De kwaliteit van de grond wordt aangetoond met en partijkeuring.
De gemeente verstaat onder gevoelig bodemgebruik:
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'
De grond mag maximaal 370 mg/kg ds met lood (gemeten gehalte) bevatten.
De kwaliteit van de grond wordt aangetoond met en partijkeuring.
De gemeente verstaat onder gevoelig bodemgebruik:
- Gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat jonge kinderen er spelen en door hand-mond gedrag grond binnen kunnen krijgen.
- Gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat mensen er dagelijks via consumptief gedrag lood binnen kunnen krijgen.
Het verruimen van de regels voor de tijdelijke opslag en het toepassen van grond in de bodemkwaliteitszone 'B16. Nieuwe Maas'
(par. 4.3.4 van de nota bodembeheer).
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
Het verruimen van de regels voor de tijdelijke opslag en het toepassen van grond ter plaatse van rijks-, provinciale en spoorwegen
(par. 4.3.5 van de nota bodembeheer).
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De LMW ter plaatse van taluds van rijks-, provinciale en spoorwegen, wegbermen is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
De LMW kwaliteitsklasse 'Industrie' ter plaatse van taluds van rijks-, provinciale en spoorwegen, wegbermen is alleen toegestaan als de ontvangende bodem is onderzocht en de kwaliteit in de klasse 'Industrie' valt.
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De LMW ter plaatse van taluds van rijks-, provinciale en spoorwegen, wegbermen is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
De LMW kwaliteitsklasse 'Industrie' ter plaatse van taluds van rijks-, provinciale en spoorwegen, wegbermen is alleen toegestaan als de ontvangende bodem is onderzocht en de kwaliteit in de klasse 'Industrie' valt.
Het vaststellen van strengere eisen voor het toepassen van grond met bijmenging van bodemvreemd materiaal
(par. 4.4 van de nota bodembeheer).
Binnen ons grondgebied is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat hij/zij voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (zie aanleveren van historische gegevens; par. 8.1 van de nota bodembeheer). Hij laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal.
Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de toezichthouder van het bevoegd gezag of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt (Arbeidsomstandighedenwet en -besluit) en meldt hij dit terstond aan het bevoegd gezag. Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder van het bevoegd gezag.
Binnen ons grondgebied is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
- De bijmenging alleen bestaat uit:
- Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, koolassen of slakken, natuur- of breuksteen.
- Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, met uitzondering van restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
- In woongebied niet meer dan 2 gewichtsprocent.
- In industrie gebied niet meer 5 gewichtsprocent.
- Bijmengingen met plastic, afval etc moet voorafgaand aan de toepassing worden verwijderd zodat slechts sprake is van een sporadische bijmenging.
- Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet asbestverdacht.
- Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat hij/zij voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (zie aanleveren van historische gegevens; par. 8.1 van de nota bodembeheer). Hij laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.
Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal.
Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de toezichthouder van het bevoegd gezag of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.
Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt (Arbeidsomstandighedenwet en -besluit) en meldt hij dit terstond aan het bevoegd gezag. Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.
Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder van het bevoegd gezag.
Voor het toepassen van grond verontreinigd met asbest hanteert de gemeente het 'standstill' principe. Dit betekent dat alleen grond wordt
toegepast met een asbestgehalte die lager of gelijkwaardig is met het lokale achtergrondgehalte. De gemeente heeft onvoldoende gegevens
beschikbaar om op basis van meetgegevens een uitspraak te doen over het verwachtte lokale achtergrondgehalte voor asbest in een
bepaalde bodemkwaliteitszone.
In bijlage B van de Nota Actief Bodem- en Baggerbeheer Rotterdam 2013 is aangegeven dat met een exotenonderzoek het lokale achtergrondgehalte voor asbest is bepaald op 10 mg/kg ds (gewogen). De gemeente neemt deze lokale achtergrondgehalte voor asbest over omdat onze ontstaansgeschiedenis en de bodemproblematiek gelijkwaardig is met die van de gemeente Rotterdam.
Het 'standstill' principe wordt als volgt verwoord:
In bijlage B van de Nota Actief Bodem- en Baggerbeheer Rotterdam 2013 is aangegeven dat met een exotenonderzoek het lokale achtergrondgehalte voor asbest is bepaald op 10 mg/kg ds (gewogen). De gemeente neemt deze lokale achtergrondgehalte voor asbest over omdat onze ontstaansgeschiedenis en de bodemproblematiek gelijkwaardig is met die van de gemeente Rotterdam.
Het 'standstill' principe wordt als volgt verwoord:
- Het is niet toegestaan grond toe te passen met een asbestgehalte > 10 mg/kg ds (gewogen) op locaties met de bodemfuncties 'Natuur', 'Volkstuin, recreatie en landbouw' en 'Wonen') (zie de bodemfunctiekaart).
- Het toepassen van grond met een asbestgehalte hoger dan 10 en lager of gelijk aan 100 mg/kg ds (gewogen) in gebieden met bodemfunctie 'Industrie' (zie de bodemfunctiekaart) is alleen toegestaan als op basis van de resultaten van een NEN 5707 onderzoek is aangetoond dat de ontvangende bodem een gelijkwaardige asbestgehalte heeft.
- Het toepassen van grond met een asbestconcentraties > 100 mg/kg ds (gewogen) is niet toegestaan.
- Het toepassen van zintuiglijk met asbest verontreinigde grond is niet toegestaan.
Bij aanleg, vervang-, reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen, rioleringen en graafwerkzaamheden bij
groenvoorzieningen, wordt grond ontgraven en weer toegepast (tijdelijke uitname van grond). Tijdelijke uitname van grond is in het Besluit
onder voorwaarden toegestaan zonder dat een kwaliteitsbepaling is uitgevoerd, een functietoets is gedaan en een melding is verricht.
De voorwaarden hierbij zijn dat op de locatie:
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
De voorwaarden hierbij zijn dat op de locatie:
- geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (volgend uit de aangeleverde historische gegevens);
- geen tussentijdse bewerking plaatsvindt;
- de grond onder dezelfde omstandigheden (plaats en diepte) weer worden toegepast; ondergrond wordt weer ondergrond en bovengrond wordt weer bovengrond.
Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
De grond vanuit de baggerspecieloswallen Maasboulevard, Noord en 's Gravelandsepolder (de bodemkwaliteitszones O1, O2, B3/O3, zie
hier)
zijn door de voorkomende baggerspecielagen verdacht op het voorkomen van andere parameters die gerelateerd zijn aan bagger (arseen, chroom, drins -aldrin,
dieldrin, endrin, telodrin, isodrin- en organotin -tributyltin, trifenyltin-). De initiatiefnemer voert onderzoek hiernaar uit voorafgaand aan de
voorgenomen graafwerkzaamheden. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten en na controle door het bevoegd gezag kan de grond worden toegepast of moeten
passende maatregelen worden getroffen. Bij sterk verhoogde gehaltes wordt de Wet bodembescherming gevolgd.
De kwaliteit van (tijdelijk) opgeslagen grond moet voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse van de (tijdelijk) ontvangende bodem (zie tabel 2.1 van de
nota bodembeheer).
De gemeente verplicht bodembeschermende voorzieningen (bijvoorbeeld rijplaten of stelconplaten) in de situatie dat de grond die tijdelijk wordt opgeslagen van een mindere kwaliteit is dan de ontvangende bodem. Een andere mogelijk is dat, nadat de tijdelijk opslag van grond is opgeheven, de initiatienemer aantoont dat de kwaliteit van de ontvangende bodem niet is verslechterd. Bij de (tijdelijke) opslag van grond gelden de volgende voorwaarden:
Tijdelijke opslag van grond buiten een inrichting is toegestaan onder voorwaarde dat toestemming is verkregen van de perceeleigenaar waar de grond tijdelijk wordt opgeslagen. De initiatiefnemer houdt een rapportage/boekhouding bij van de tijdelijke opslag die aan het bevoegd gezag wordt overgelegd. De boekhouding bevat de volgende informatie:
De gemeente Schiedam staat toe dat onze bodemkwaliteitskaart, of een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer), als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond (in tijdelijke opslag) wordt gebruikt, als wordt aangetoond dat de grond:
Een partijkeuring (zie par. 8.2.1 van de nota bodembeheer) moet worden uitgevoerd als aan één of meerdere voorwaarden niet wordt voldaan. Bij een al uitgevoerde partijkeuring moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. De uitvoerder registreert bij het splitsen van een partij de volgende gegevens (zie artikel 4.3.1 van de Regeling):
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor de verschillende gesplitste deelpartijen.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De gemeente verplicht bodembeschermende voorzieningen (bijvoorbeeld rijplaten of stelconplaten) in de situatie dat de grond die tijdelijk wordt opgeslagen van een mindere kwaliteit is dan de ontvangende bodem. Een andere mogelijk is dat, nadat de tijdelijk opslag van grond is opgeheven, de initiatienemer aantoont dat de kwaliteit van de ontvangende bodem niet is verslechterd. Bij de (tijdelijke) opslag van grond gelden de volgende voorwaarden:
- De grond wordt maximaal 3 jaar opgeslagen.
- De eindbestemming van de grond is bekend als deze langer dan 6 maanden wordt opgeslagen.
Tijdelijke opslag van grond buiten een inrichting is toegestaan onder voorwaarde dat toestemming is verkregen van de perceeleigenaar waar de grond tijdelijk wordt opgeslagen. De initiatiefnemer houdt een rapportage/boekhouding bij van de tijdelijke opslag die aan het bevoegd gezag wordt overgelegd. De boekhouding bevat de volgende informatie:
- waar ligt welke partij;
- wat is de herkomst van de partij;
- de inmeetgegevens hoekpunten van de tijdelijke opslag en hoogte (om te bepalen of er achteraf grond is bijgestort);
- de omvang van de partij;
- de milieuhygiënische kwaliteit van de partij (inclusief bewijsmiddel);
- foto's van de partij;
- de bestemming van de partij.
De gemeente Schiedam staat toe dat onze bodemkwaliteitskaart, of een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer), als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond (in tijdelijke opslag) wordt gebruikt, als wordt aangetoond dat de grond:
- afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit historisch onderzoek; zie par. 8.1 van de nota bodembeheer; én
- afkomstig is uit een bodemkwaliteitszone van de eigen of van een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer; én
- niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond; het tussentijds civieltechnisch zeven (cosmetisch zeven) wordt niet als tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).
Een partijkeuring (zie par. 8.2.1 van de nota bodembeheer) moet worden uitgevoerd als aan één of meerdere voorwaarden niet wordt voldaan. Bij een al uitgevoerde partijkeuring moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. De uitvoerder registreert bij het splitsen van een partij de volgende gegevens (zie artikel 4.3.1 van de Regeling):
- de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
- de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, en
- de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor de verschillende gesplitste deelpartijen.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De bodemlaag dieper dan de gezoneerde bodemlaag, 2 meter beneden het maaiveld, maakt geen onderdeel uit van onze bodemkwaliteitskaart.
Grond vanuit deze diepere bodemlaag die elders wordt toegepast, is voorafgaand aan de toepassing gekeurd (zie par 8.2.1 van de
nota bodembeheer)of een onderzoeksstrategie die is vastgesteld in overleg
met het bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten mag de grond worden toegepast. De keuringsresultaten
voldoen aan de toepassingseis zoals aangegeven op de toepassingskaarten van onze gemeente. Deze toepassingseisen gelden alleen voor grond van binnen
het beheergebied. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de
.
Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond mag binnen de saneringslocatie worden herschikt.
Grond van elders voldoet aan de toepassingseisen van de bodemkwaliteitszone waarin de saneringslocatie ligt.
In een saneringsplan is vastgelegd welke hoeveelheden en kwaliteit grond wordt toegepast als aanvulgrond of als ophooglaag/leeflaag in een sanering. Het bevoegd gezag neemt een beschikking op het saneringsplan. De initiatiefnemer van het grondverzet meldt de daadwerkelijke grondtoepassing (het moment, de herkomst en het bewijs van de kwaliteit et cetera) in het kader van zowel de Wet bodembescherming als het Besluit bodemkwaliteit gemeld bij het bevoegd gezag (zie par. 9.2 van de nota bodembeheer). In het kader van het Besluit bodemkwaliteit verloopt de melding via het Omgevingsloket.
Grond van elders voldoet aan de toepassingseisen van de bodemkwaliteitszone waarin de saneringslocatie ligt.
In een saneringsplan is vastgelegd welke hoeveelheden en kwaliteit grond wordt toegepast als aanvulgrond of als ophooglaag/leeflaag in een sanering. Het bevoegd gezag neemt een beschikking op het saneringsplan. De initiatiefnemer van het grondverzet meldt de daadwerkelijke grondtoepassing (het moment, de herkomst en het bewijs van de kwaliteit et cetera) in het kader van zowel de Wet bodembescherming als het Besluit bodemkwaliteit gemeld bij het bevoegd gezag (zie par. 9.2 van de nota bodembeheer). In het kader van het Besluit bodemkwaliteit verloopt de melding via het Omgevingsloket.
Dit beleid geldt voor locaties waar uit bodemonderzoek blijkt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging én voor
locaties in bodemkwaliteitszones met de verwachte ontgravingskwaliteit 'Niet toepasbaar'. Het betreffen de volgende
zones:
De Wet bodembescherming bepaalt dat bij graafwerkzaamheden (ongeacht de omvang) in een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarbij de verontreiniging wordt verminderd of verplaatst, een procedure doorlopen wordt om instemming van het bevoegd gezag te krijgen (indienen van een melding en evaluatie tijdelijk uitplaatsen BUS sanering of saneringsplan). Afhankelijk van de situatie neemt deze procedure vijf werkdagen tot vijftien weken in beslag. Bovendien moet de start van de werkzaamheden vijf werkdagen of twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld worden bij het bevoegd gezag.
- B2/O2 Baggerspecieloswal Noord B (0-2 m-mv),
- B2/O2 Baggerspecieloswal Noord (1,2-2 m-mv),
- O3. Baggerspecieloswal ’s-Gravelandse Polder (1-2 m-mv),
- O8. Centrum uitbreiding 2 (1-2 m-mv),
- O16. Nieuwe Maas (1-2 m-mv).
De Wet bodembescherming bepaalt dat bij graafwerkzaamheden (ongeacht de omvang) in een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarbij de verontreiniging wordt verminderd of verplaatst, een procedure doorlopen wordt om instemming van het bevoegd gezag te krijgen (indienen van een melding en evaluatie tijdelijk uitplaatsen BUS sanering of saneringsplan). Afhankelijk van de situatie neemt deze procedure vijf werkdagen tot vijftien weken in beslag. Bovendien moet de start van de werkzaamheden vijf werkdagen of twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld worden bij het bevoegd gezag.
Voor kleinschalige werkzaamheden aan bijvoorbeeld kabels en leidingen, riolering en funderingen die snel uitgevoerd moeten worden,
kan gebruik gemaakt worden van een melding tijdelijk uitplaatsen BUS sanering. De procedure termijn hiervoor bedraagt 1 week
als aan de onderstaande voorwaarde is voldaan:
De proceduretermijn bedraagt 5 weken als niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. In de praktijk wordt voor veel graafwerkzaamheden niet voldaan aan voorwaarden '1' en/of '2',waardoor een proceduretermijn van 5 weken van toepassing is. Bij graafwerkzaamheden die beperkt van omvang zijn en van korte duur, wordt een procedure van 5 weken altijd als onnodig omslachtig ervaren. Een procedure van 1 week wordt gehanteerd omdat het naar verwachting om situaties gaat waarbij geen behoefte bestaat op inspraak. Een procedure termijn van 1 week mag worden gehanteerd indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
- De bodem tot de ontgravingsdiepte is verontreinigd en de grond hoeft niet gescheiden ontgraven en teruggeplaatst te worden.
- Een aanwezige isolatielaag hoeft niet te worden hersteld.
- De eventueel af te voeren sterk verontreinigde grond bedraagt niet meer dan 25 m³
De proceduretermijn bedraagt 5 weken als niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. In de praktijk wordt voor veel graafwerkzaamheden niet voldaan aan voorwaarden '1' en/of '2',waardoor een proceduretermijn van 5 weken van toepassing is. Bij graafwerkzaamheden die beperkt van omvang zijn en van korte duur, wordt een procedure van 5 weken altijd als onnodig omslachtig ervaren. Een procedure van 1 week wordt gehanteerd omdat het naar verwachting om situaties gaat waarbij geen behoefte bestaat op inspraak. Een procedure termijn van 1 week mag worden gehanteerd indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
- De verontreiniging valt onder de reikwijdte van het Besluit Uniforme saneringen.
- De melding tijdelijk uitplaatsen BUS sanering wordt vergezeld met een schriftelijke toestemming van de grondeigenaar/erfpachter.
- De melding tijdelijk uitplaatsen BUS sanering wordt vergezeld met een schriftelijk verzoek om af te wijken van de 5 weken procedure.
- De werkzaamheden worden onder milieukundige begeleiding uitgevoerd.
- De melder van de werkzaamheden overlegt een bewijsmiddel waaruit blijkt dat sprake is van een immobiel geval van ernstige bodemverontreiniging.
- De maximale hoeveelheid grondverzet bedraagt niet meer dan 50 m³.
- De eventueel af te voeren sterk verontreinigde grond bedraagt niet meer dan 25 m³.
- Vrijkomende grond van verschillende kwaliteit wordt niet met elkaar gemengd.
- Bij terugplaatsing van grond wordt de oorspronkelijke gelaagdheid hersteld (standstill-principe).
- Grond van elders voor het aanvullen van de sleuf of put moet voldoen aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
- De startmelding vindt gelijktijdig plaats met het indienen van de melding.
- Het gaat om kleinschalige werkzaamheden; de saneringswerkzaamheden duren niet langer dan 1 week.
De kwaliteit van de te ontgraven grond wordt aangetoond door de initiatiefnemer. De gemeente staat de volgende bewijsmiddelen toe om de
kwaliteit van de grond aan te tonen:
- Onze bodemkwaliteitskaart in combinatie met historische gegevens waaruit blijkt dat geen sprake is van een verontreiniging door een lokale bron.
- Een eerder uitgevoerd bodemonderzoek op basis waarvan het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de resultaten nog representatief zijn.
- Een recent uitgevoerd bodemonderzoek (in-situ bodemonderzoek of in-situ partijkeuring).
De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 stelt geen voorwaarden aan de actualiteit
van onderzoeksgegevens. De gemeente beschouwt onderzoeksresultaten als een momentopname en daarom niet als 'onbeperkt houdbaar'. Bodemonderzoeken
waar immobiele verontreinigingen zijn aangetoond, zijn geldig tot 5 jaar na uitvoering. Bodemonderzoeken ter plaatse van bodembedreigende
activiteiten en/of waar mobiele (grondwater)verontreinigingen zijn vastgesteld, zijn geldig tot 2 jaar na uitvoering.
Oudere onderzoeksresultaten kunnen op basis van lokale specifieke omstandigheden mogelijk niet meer als representatief worden beschouwd. Het bevoegd gezag beslist altijd over de bruikbaarheid van oudere onderzoeksresultaten. De initiatiefnemer van het grondverzet maakt aan het bevoegd gezag aannemelijk dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
Stelt het bevoegd gezag vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van het bevoegd gezag, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist het bevoegd gezag of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.
Oudere onderzoeksresultaten kunnen op basis van lokale specifieke omstandigheden mogelijk niet meer als representatief worden beschouwd. Het bevoegd gezag beslist altijd over de bruikbaarheid van oudere onderzoeksresultaten. De initiatiefnemer van het grondverzet maakt aan het bevoegd gezag aannemelijk dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
- of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;
- of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;
- qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;
- in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden.
Stelt het bevoegd gezag vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van het bevoegd gezag, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist het bevoegd gezag of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.
Er kunnen zich situaties voordoen dat ondanks het voorafgaand uitgevoerde onderzoek tijdens de werkzaamheden wordt gestuit op een onvoorzien
potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging.
Voor graafwerkzaamheden, in een geval van ernstige bodemverontreiniging, is het gezien de Wet bodembescherming noodzakelijk dat een saneringsplan/BUS-melding wordt opgesteld en ter beoordeling wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Na instemming is het noodzakelijk dat de werkzaamheden worden uitgevoerd door een aannemer die is gecertificeerd én erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van de BRL SIKB 7000 en dat de werkzaamheden milieukundig worden begeleid door een bedrijf of persoon die is gecertificeerd én erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van de BRL SIKB 6000.
Gemeentelijke beleid
Het is niet altijd realistisch en doelmatig om het werk stil te leggen om de noodzakelijke procedures van de Wet bodembescherming te doorlopen en een aannemer te vervangen in verband met de vereiste erkenning. In dergelijke situaties is het noodzakelijk dat pragmatisch wordt gehandeld, waarbij de veiligheid voor mens en milieu centraal staan. De procedurele aspecten zijn in deze specifieke situatie van ondergeschikt belang.
Bij het aantreffen van een onvoorzien potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging onderscheit de gemeente twee verontreinigingscategorieën: immobiele verontreinigingen en mobiele/vluchtige verontreinigingen. Per verontreinigingscategorie is hieronder nadere informatie gegeven.”
Voor graafwerkzaamheden, in een geval van ernstige bodemverontreiniging, is het gezien de Wet bodembescherming noodzakelijk dat een saneringsplan/BUS-melding wordt opgesteld en ter beoordeling wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Na instemming is het noodzakelijk dat de werkzaamheden worden uitgevoerd door een aannemer die is gecertificeerd én erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van de BRL SIKB 7000 en dat de werkzaamheden milieukundig worden begeleid door een bedrijf of persoon die is gecertificeerd én erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van de BRL SIKB 6000.
Gemeentelijke beleid
Het is niet altijd realistisch en doelmatig om het werk stil te leggen om de noodzakelijke procedures van de Wet bodembescherming te doorlopen en een aannemer te vervangen in verband met de vereiste erkenning. In dergelijke situaties is het noodzakelijk dat pragmatisch wordt gehandeld, waarbij de veiligheid voor mens en milieu centraal staan. De procedurele aspecten zijn in deze specifieke situatie van ondergeschikt belang.
Bij het aantreffen van een onvoorzien potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging onderscheit de gemeente twee verontreinigingscategorieën: immobiele verontreinigingen en mobiele/vluchtige verontreinigingen. Per verontreinigingscategorie is hieronder nadere informatie gegeven.”
- Melden bij het bevoegd gezag.
- Inschakelen milieukundige begeleider die is erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van het BRL SIKB 6000.
- De werkzaamheden opschorten in afwachting op bevindingen van de milieukundige begeleider (visuele inspectie, grondmonstername).
- Vaststellen om wat voor stof het gaat (spoedanalyse grondmonster en eventueel grondwater).
- Op basis van analyseresultaten de werkzaamheden opschalen naar de juiste veiligheidsklasse en veiligheidsvoorzieningen.
- Overleggen met het bevoegd gezag over de te volgen werkwijze.
- Opstellen beknopt evaluatieverslag.
- Overleggen met het bevoegd gezag om de noodzaak te bepalen voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de oorzaak en omvang van de aangetroffen bodemverontreiniging.
- Melden bij het bevoegd gezag.
- Melden bij de toezichthouders van het bevoegd gezag.
- Inschakelen milieukundige begeleider die is erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van het BRL SIKB 6000.
- De werkzaamheden opschorten in afwachting op bevindingen van de milieukundige begeleider (visuele inspectie, grondmonstername, PID-meting).
- Vaststellen om wat voor stof het gaat (PID-meting, spoedanalyse grondmonster en eventueel grondwater).
- Op basis van analyseresultaten de werkzaamheden opschalen naar de juiste veiligheidsklasse en veiligheidsmaatregelen en een plan van aanpak opstellen.
- Indien noodzakelijk inschakelen aannemer die is erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van het BRL SIKB 7000.
- Overleggen met het bevoegd gezag over het opgestelde plan van aanpak en de uitvoering daarvan.
- Ontgraven verontreinigde grond ter plaatse van de ontgravingslocatie en transporteren naar een erkend verwerker.
- Opstellen beknopt evaluatieverslag.
- Overleggen met het bevoegd gezag om de noodzaak te bepalen voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de oorzaak en omvang van de aangetroffen bodemverontreiniging.
Voor het werken in verontreinigde (water)bodem, baggerspecie of grondwater geldt de CROW-publicatie 400. Deze richtlijn heeft tot doel om met
passende beheersmaatregelen de veiligheid van medewerkers te borgen, de leefomgeving te beschermen en de naleving van milieuregelgeving te bevorderen.
De richtlijn gaat in op risicogestuurd werken. Afhankelijk van de mogelijke risico's worden maatregelen getroffen waardoor de risico's worden voorkomen of beperkt. Voor niet-vluchtige stoffen zijn veiligheidsklassen geformuleerd op basis van de humane ernstige risicowaarden (Serious Risk Concentration Humane), de SRChumaan. Bij overschrijding van deze waarde is sprake van ernstige risico’s voor de veiligheid en gezondheid van volwassen personen. De SRCarbo is gebaseerd op de SRChumaan. De uiteindelijke veiligheidsklasse voor niet-vluchtige stoffen wordt bepaald op basis van de 75% van de SRCarbo.
Onder voorwaarden mag de bodemkwaliteitskaart gebruikt worden voor het bepalen van de veiligheidsklasse. Op een niet voor bodemverontreiniging verdachte locatie (zie par. 8.1 en bijlage 8 van de nota bodembeheer) mag (minimaal) de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone waarin de graaflocatie zich bevindt (zie bijlage 4 van de nota bodembeheer) worden gebruikt om de (voorlopige) veiligheidsklasse vast te stellen.
In tabel 4.2 is aangeven voor welke bodemkwaliteitszones de 80-percentielwaarde de 75% SRChumaan overschrijden en niet volstaan kan worden met de veiligheidsklasse 'basishygiëne'. In de betreffende bodemkwaliteitszones moet voorafgaand aan de graafwerkzaamheden onderzoek plaatsvinden volgens een passende strategie van de NEN 5740. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan de veiligheidsklasse worden bepaald.
De richtlijn gaat in op risicogestuurd werken. Afhankelijk van de mogelijke risico's worden maatregelen getroffen waardoor de risico's worden voorkomen of beperkt. Voor niet-vluchtige stoffen zijn veiligheidsklassen geformuleerd op basis van de humane ernstige risicowaarden (Serious Risk Concentration Humane), de SRChumaan. Bij overschrijding van deze waarde is sprake van ernstige risico’s voor de veiligheid en gezondheid van volwassen personen. De SRCarbo is gebaseerd op de SRChumaan. De uiteindelijke veiligheidsklasse voor niet-vluchtige stoffen wordt bepaald op basis van de 75% van de SRCarbo.
Onder voorwaarden mag de bodemkwaliteitskaart gebruikt worden voor het bepalen van de veiligheidsklasse. Op een niet voor bodemverontreiniging verdachte locatie (zie par. 8.1 en bijlage 8 van de nota bodembeheer) mag (minimaal) de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone waarin de graaflocatie zich bevindt (zie bijlage 4 van de nota bodembeheer) worden gebruikt om de (voorlopige) veiligheidsklasse vast te stellen.
In tabel 4.2 is aangeven voor welke bodemkwaliteitszones de 80-percentielwaarde de 75% SRChumaan overschrijden en niet volstaan kan worden met de veiligheidsklasse 'basishygiëne'. In de betreffende bodemkwaliteitszones moet voorafgaand aan de graafwerkzaamheden onderzoek plaatsvinden volgens een passende strategie van de NEN 5740. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan de veiligheidsklasse worden bepaald.
Achtergronden
De gemeente streeft, overeenkomstig de afspraken uit het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 naar een zo volledig mogelijk beeld van onze aandachtsgebieden voor de wijdverspreide bodemverontreiniging. Dit beeld vormt de basis voor op te stellen gebruiksadviezen en beleid om kans op blootstelling te minimaliseren. De parameter lood verdient extra aandacht omdat lood in de bodem al bij relatief lage gehalten en jonge leeftijd tot mogelijk nadelige gezondheidseffecten kan leiden. De gemeente heeft voor ons grondgebied de aandachtsgebieden voor de wijdverspreide bodemverontreiniging met lood in beeld gebracht.
Aandachtsgebieden
De aanwezigheid van lood in de bodem in combinatie met een gevoelig bodemgebruik leidt tot de aandachtsgebieden. De gemeente bedoelt met de aanwezigheid van lood in de bodem: een verhoogde kans op de aanwezigheid van lood in de bodem in gemeten gehaltes boven 370 mg/kg ds (hierna: de risicogrenswaarde). Hoewel lood ook in lagere gehaltes mogelijk kan worden opgenomen in bloed, zijn alleen boven dit gehalte nadelige gezondheidseffecten aangetoond.
De gemeente verstaat onder gevoelig bodemgebruik: gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat jonge kinderen er spelen en door hand-mond gedrag grond binnen kunnen krijgen en gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat mensen er dagelijks via consumptief gedrag lood binnen kunnen krijgen.
Aandachtsgebieden kunnen wijzigen als het gebruik van de bodem verandert.
De gemeente inspecteert de gebieden of locaties met een gevoelig bodemgebruik in de aandachtgebieden op onnodige blootstelling aan grond. De gemeente onderzoekt de gebieden of locaties waar mogelijk sprake is van een onnodige blootstelling aan grond. Particuliere grondeigenaren in aandachtsgebieden met een gevoelig bodemgebruik kunnen op verzoek hun grond laten onderzoeken door de gemeente.
De gemeente neemt niet direct sanerende maatregelen als blijkt dat in een gebied of op een locatie sprake is van een verhoogde kans op nadelige gezondheidseffecten. Vaak ontbreken ook de (juridische) mogelijkheden daartoe: een 'schuldige eigenaar' kan niet worden aangewezen en ook een initiatiefnemer kan niet worden aangesproken op een saneringsplicht. De gemeente stelt de volgende laagdrempelige voorzorgmaatregelen voor die snel realiseerbaar zijn en vaak afdoende effectief:
De gemeente streeft, overeenkomstig de afspraken uit het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 naar een zo volledig mogelijk beeld van onze aandachtsgebieden voor de wijdverspreide bodemverontreiniging. Dit beeld vormt de basis voor op te stellen gebruiksadviezen en beleid om kans op blootstelling te minimaliseren. De parameter lood verdient extra aandacht omdat lood in de bodem al bij relatief lage gehalten en jonge leeftijd tot mogelijk nadelige gezondheidseffecten kan leiden. De gemeente heeft voor ons grondgebied de aandachtsgebieden voor de wijdverspreide bodemverontreiniging met lood in beeld gebracht.
Aandachtsgebieden
De aanwezigheid van lood in de bodem in combinatie met een gevoelig bodemgebruik leidt tot de aandachtsgebieden. De gemeente bedoelt met de aanwezigheid van lood in de bodem: een verhoogde kans op de aanwezigheid van lood in de bodem in gemeten gehaltes boven 370 mg/kg ds (hierna: de risicogrenswaarde). Hoewel lood ook in lagere gehaltes mogelijk kan worden opgenomen in bloed, zijn alleen boven dit gehalte nadelige gezondheidseffecten aangetoond.
De gemeente verstaat onder gevoelig bodemgebruik: gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat jonge kinderen er spelen en door hand-mond gedrag grond binnen kunnen krijgen en gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat mensen er dagelijks via consumptief gedrag lood binnen kunnen krijgen.
Aandachtsgebieden kunnen wijzigen als het gebruik van de bodem verandert.
De gemeente inspecteert de gebieden of locaties met een gevoelig bodemgebruik in de aandachtgebieden op onnodige blootstelling aan grond. De gemeente onderzoekt de gebieden of locaties waar mogelijk sprake is van een onnodige blootstelling aan grond. Particuliere grondeigenaren in aandachtsgebieden met een gevoelig bodemgebruik kunnen op verzoek hun grond laten onderzoeken door de gemeente.
De gemeente neemt niet direct sanerende maatregelen als blijkt dat in een gebied of op een locatie sprake is van een verhoogde kans op nadelige gezondheidseffecten. Vaak ontbreken ook de (juridische) mogelijkheden daartoe: een 'schuldige eigenaar' kan niet worden aangewezen en ook een initiatiefnemer kan niet worden aangesproken op een saneringsplicht. De gemeente stelt de volgende laagdrempelige voorzorgmaatregelen voor die snel realiseerbaar zijn en vaak afdoende effectief:
- Bij jonge kinderen wordt er op toezien dat na het buitenspelen zij altijd direct hun handen wassen.
- Bij jonge kinderen wordt ervoor gezorgd en er op toegezien dat zijn in daarvoor aangewezen of 'los staande' zandbakken spelen (denk ook aan een zandbak met ‘schoon’ zand in de tuin).
- Bij tuinen wordt ervoor gezorgd dat deze niet worden gebruikt voor consumptief gebruik of worden voorzien van een laag 'schone' teelaarde van minimaal 0,5 meter dik of voldoende afdekking met gras, houtsnippers, grind of siersplit. Het telen van groente en vruchten in aparte bakken met 'schone' teelaarde. Een siertuin is veel minder bezwaarlijk.
Grond afkomstig van buiten het bodembeheergebied moet voorafgaand aan de toepassing zijn gekeurd. Afhankelijk van de keuringsresultaten mag
de grond worden toegepast. De keuringsresultaten voldoen aan de toepassingseis zoals aangegeven op de toepassingskaarten van onze gemeente.
Ter plaatse van gesaneerde en te saneren locaties mag niet zonder meer grond worden ontgraven, tijdelijk worden opgeslagen
of toegepast. Het toepassen van grond, bijvoorbeeld om een saneringsdoelstelling te behalen, valt onder het regime van de
Wet bodembescherming. Op deze locaties mag alleen grond worden toegepast als het over een nuttige toepassing gaat en voldoet
aan de toepassingseisen die in de Nota bodembeheer zijn gedefinieerd; geldend voor de bodemkwaliteitszone waarin de locatie ligt.
Ook wordt nagegaan of de toepassing niet in strijd is met opgelegde gebruiksbeperkingen en/of nazorgverplichtingen.
De in de Nota bodembeheer van de betreffende gemeente vastgestelde Lokale Maximale Waarden zijn van toepassing bij het toepassen van grond, bijvoorbeeld ter aanvulling van de saneringsput (Circulaire bodemsanering artikel 4.1.2), en als terugsaneerwaarden bij saneringen in het kader van het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen (RUS, artikel 3.1.6).
De in de Nota bodembeheer van de betreffende gemeente vastgestelde Lokale Maximale Waarden zijn van toepassing bij het toepassen van grond, bijvoorbeeld ter aanvulling van de saneringsput (Circulaire bodemsanering artikel 4.1.2), en als terugsaneerwaarden bij saneringen in het kader van het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen (RUS, artikel 3.1.6).
Door de jaren heen worden nieuwe verontreinigingsbronnen en bijbehorende stoffen 'ontdekt'. Bijvoorbeeld medicijnresiduen die na menselijke
inname via lozingen in de grond en het grondwater terecht komen, of die door gebruik of verspreiding door de lucht in de grond terecht komen, et cetera.
De gemeente hanteert voor de niet-genormeerde stoffen het stand-still principe. Bij het voornemen om grond toe te passen die verontreinigd is met niet genormeerde stoffen, wordt eerst de kwaliteit van de ontvangende bodem op die niet-genormeerde stoffen onderzocht. Is de kwaliteit van de toe te passen grond vergelijkbaar of beter dan de ontvangende bodem, dan mag de grond worden toegepast. De gemeente voorkomt hiermee dat de kwaliteit van de ontvangende bodem verslechterd. Toe te passen grond die verdacht is voor verontreiniging met nieuwe stoffen, wordt voorafgaand aan de toepassing ook onderzocht.
De gemeente hanteert voor de niet-genormeerde stoffen het stand-still principe. Bij het voornemen om grond toe te passen die verontreinigd is met niet genormeerde stoffen, wordt eerst de kwaliteit van de ontvangende bodem op die niet-genormeerde stoffen onderzocht. Is de kwaliteit van de toe te passen grond vergelijkbaar of beter dan de ontvangende bodem, dan mag de grond worden toegepast. De gemeente voorkomt hiermee dat de kwaliteit van de ontvangende bodem verslechterd. Toe te passen grond die verdacht is voor verontreiniging met nieuwe stoffen, wordt voorafgaand aan de toepassing ook onderzocht.
Legenda
Relevante websites
- Bodeminformatie gemeente Rotterdam
- Bodeminformatie gemeente Schiedam
- Bodeminformatie werkgebied DCMR
- Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie
- Handhaving Uitvoeringsmethode Besluit bodemkwaliteit (HUM Bbk)
- Historische topografische kaarten en luchtfoto’s
- Landelijk bodemloket
- Ontplofbare oorlogsresten
- Themakaarten provincie Zuid-Holland
- Veelgestelde vragen bodem
- Vooronderzoek in het Rijnmondgebied
Te downloaden bestanden
Gemeente Goeree-Overflakkee
Gemeente Lansingerland
Gemeenten Maassluis en Vlaardingen
Gemeente Nissewaard
Gemeente Rotterdam
Gemeente Schiedam
- Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Goeree-Overflakkee
- Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeente Goeree-Overflakkee
- Vragenformulier historische informatie voor het grondverzet gemeente Goeree-Overflakkee
- Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Goeree-Overflakkee
Gemeente Lansingerland
- Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Lansingerland
- Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeente Lansingerland
- Vragenformulier historische informatie voor het grondverzet gemeente Lansingerland
- Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Lansingerland
Gemeenten Maassluis en Vlaardingen
- Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeenten Maassluis en Vlaardingen
- Generieke ontgravingskaarten en toepassingskaarten (Bbk) gemeenten Maassluis en Vlaardingen
- Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeenten Maassluis en Vlaardingen
- Vragenformulier historische informatie voor het grondverzet gemeenten Maassluis en Vlaardingen
- Shapefiles Nota bodembeheer gemeenten Maassluis en Vlaardingen
Gemeente Nissewaard
- Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Nissewaard
- Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeente Nissewaard
- Vragenformulier historische informatie voor de gemeente Nissewaard
- Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Nissewaard
- Tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie in de gemeente Nissewaard
- Bodemkwaliteitskaart De Elementen in Spijkenisse 2023
Gemeente Rotterdam
- Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart PFAS gemeente Rotterdam 2023
- Bodemkwaliteitskaart gemeente Rotterdam 2022
- Shapefiles Bodemkwaliteitskaart, Asbest en Pfas gemeente Rotterdam 2023
- Asbestverwachtingenkaart
- Vragenformulier historische informatie voor de gemeente Rotterdam
Gemeente Schiedam
- Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Schiedam
- Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Schiedam
- Bodemkwaliteiskaart PFAS gemeente Schiedam
Disclaimer
Op deze website stellen de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen informatie ter beschikking.
Iedere gebruiker stemt in met het onderstaande:
- De gemeenten besteden de grootste mogelijke aandacht en zorg aan de gegevens en informatie die zijn geplaatst op de website.
Toch is het mogelijk, dat er in zowel de website, als de aan deze website gelieerde sites, onjuistheden en onvolkomenheden voorkomen.
- De gemeenten aanvaarden in geen enkel geval aansprakelijkheid voor schade als gevolg van deze onjuistheden of onvolkomenheden,
noch voor problemen die worden veroorzaakt door het gebruiken of verspreiden van deze gegevens en informatie.
- De gemeenten aanvaarden evenmin aansprakelijkheid voor geleden verlies, gederfde winst of gederfde levensvreugde welke
voorkomt uit het gebruik of verspreiden van de informatie, dan wel voortkomt uit technische gebreken.
- Het downloaden van gegevens en informatie geschiedt geheel voor risico van de gebruiker.
- De gemeenten spannen zich tot het uiterste in om de rechten op teksten, foto's, illustraties, kaarten,
overige grafisch materiaal, (handels-)namen, merken, logo's en databanken te respecteren.
- De auteursrechten, merkenrechten en/of enige andere intellectuele eigendomsrechten van het voor bescherming
in aanmerking komende materiaal of recht berusten bij het bedrijf dat van dit materiaal of recht gebruik maakt.
- De gemeenten aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade als gevolg van onrechtmatig gebruik van dit materiaal
of recht en verwijst degene, die meent een sterker recht te hebben, naar de persoon of de onderneming die van dat materiaal of
recht gebruik maakt.
- Verwijzingen of hyperlinks naar andere websites zijn slechts opgenomen ter informatie van de bezoekers.
De gemeenten geven geen garantie met betrekking tot de inhoud en betrouwbaarheid van deze sites, nog aanvaardt
zij aansprakelijkheid voor schade welke direct dan wel indirect voortkomt uit het gebruik van de informatie op deze sites op welke wijze dan ook.
De verantwoordelijkheid voor naleving van de regels bij het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond ligt in
eerste instantie bij de initiatiefnemer. Maar ook een ieder die op een bepaald moment in enig opzicht macht uitoefent
over (een deel van) de toepassing kan worden aangesproken; bijvoorbeeld een eigenaar, erfpachter, huurder of bruiklener.
De initiatiefnemer voor de grondtoepassing, of een hiertoe gemachtigd persoon (ontdoener van de grond of tussenpersoon
zoals een aannemer of adviesbureau), is dan ook verplicht om het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond te melden.
Er zijn een aantal situaties, beschreven in de nota, waarbij het toepassen van grond niet gemeld hoeft te worden.
De verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor het ontgraven, het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond en
daarna een ieder die macht uitoefent op de toepassingslocatie ligt verankerd in de wettelijke zorgplicht:
- Algemene zorgplicht in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 1.1.a): achterwege laten van handelingen, die na delige gevolgen voor het milieu veroorzaken.
- Zorgplicht uit de Wet bodembescherming (artikel 13): een ieder die handelingen verricht, die kunnen leiden tot bodemverontreiniging, is verplicht preventieve en zo nodig herstellende maatregelen te treffen.
- Zorgplicht voor handelingen inzake afvalstoffen. Met afvalstoffen wordt gedoeld op bijlage 1 van EU-richtlijn afvalstoffen van 1975. In de Wet milieubeheer wordt hierop ingegaan in de artikelen 10.1 en 10.2. Bij bodemsanering gaat het dan om verontreinigd puin, sintels, teerresten et cetera.
- Zorgplicht uit het Besluit (artikel 7): een ieder die bouwstoffen, grond of baggerspecie toepast die kunnen leiden tot bodemverontreiniging, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover van hem kan worden gevergd.
De op deze website gepresenteerde kaarten en teksten zijn met grote zorgvuldigheid opgesteld.
De kaart waar grondtoepassingen zijn gemeld (BBK-meldingen kaart) is een momentopname. Er kunnen nieuwe meldingen van grondtoepassingen beschikbaar zijn gekomen.
De veiligheidsklassenkaart is indicatief. De definitieve veiligheidsklasse moet worden bepaald door de veiligheidskundige van de uitvoerend aannemer die de graafwerkzaamheden uitvoert.
De ontgravingskaarten uit de bodemkwaliteitskaarten bieden geen harde garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
De eindverantwoordelijkheid voor de toepassing van grond blijft bij de initiatiefnemer en daarna een ieder die macht uitoefent op de toepassingslocatie. Als twijfel bestaat over de kwaliteit van de grond, wordt geadviseerd een onderzoek te laten uitvoeren. U helpt de gemeenten door eventuele geconstateerde fouten of gebreken te melden bij de .
De kaart waar grondtoepassingen zijn gemeld (BBK-meldingen kaart) is een momentopname. Er kunnen nieuwe meldingen van grondtoepassingen beschikbaar zijn gekomen.
De veiligheidsklassenkaart is indicatief. De definitieve veiligheidsklasse moet worden bepaald door de veiligheidskundige van de uitvoerend aannemer die de graafwerkzaamheden uitvoert.
De ontgravingskaarten uit de bodemkwaliteitskaarten bieden geen harde garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
De eindverantwoordelijkheid voor de toepassing van grond blijft bij de initiatiefnemer en daarna een ieder die macht uitoefent op de toepassingslocatie. Als twijfel bestaat over de kwaliteit van de grond, wordt geadviseerd een onderzoek te laten uitvoeren. U helpt de gemeenten door eventuele geconstateerde fouten of gebreken te melden bij de .